Regenboogvlaggen en taaltaboes

Net als zovelen ben ik geschokt door het nieuws dat onlangs een homoseksuele man in de val werd gelokt en vermoord door drie tieners. Overal te lande worden regenboogvlaggen uitgehangen als teken van medeleven met de familie en vrienden van het slachtoffer, tot aan de ambtswoning van de premier toe. Dat is mooi.

In de hoogste Belgische voetbalklasse speelden de aanvoerders van de clubs afgelopen weekend met een regenboogband om de arm. Een gebaar tegen racisme. Eveneens een symbolisch prijzenswaardige geste.

Symboliek. Toch ben ik er niet dol op. Omdat symbolische acties vaak ten onrechte worden beschouwd als een deel van de oplossing, wat ze niet zijn. Homofobie of racisme zal niet verdwijnen door onze straten vol te hangen met regenboogkleuren. Integendeel, hardleerse homohaters en racisten lachen met dergelijk soft vertoon, of erger nog, die regenboogkleuren werken als een rode lap op een stier.

Voor ongemeen zware misdaden geldt wat mij betreft maar één tarief: ongemeen zware straffen. Voor misdaden tout court, groot en klein, mogen straffen nooit mild zijn. Bij een groot deel van de brave bevolking leeft een perceptie van straffeloosheid. Veelplegers kunnen soms jarenlang hun gang gaan omdat hun daden onvoldoende worden bestraft en omdat hun handel en wandel onvoldoende wordt opgevolgd. Mochten straf en opvolging wel adequaat zijn, dan zouden er geen veelplegers zijn.

Tegenover de laksheid inzake de bestraffing van misdaden staat het misprijzen en de afkeuring voor wie al eens een woord gebruikt dat niet meer mag gebruikt worden, om redenen die niet altijd duidelijk zijn. Het mooiste voorbeeld is het woord ‘neger’. Eeuwenlang was dit een neutrale term tot die ineens een minachtende en discriminerende lading kreeg toebedeeld. Persoonlijk vind ik ‘zwarte’ en ‘kleurling’ meer stigmatiserend dan ‘neger’. ‘Zwarte’ en ‘kleurling’ benadrukken een uiterlijk kenmerk en is het niet net dat wat we willen vermijden? Soit, ik pas mij aan aan de geplogenheden, wil niemand voor het hoofd stoten. Maar het zal de man in een rolstoel – om er nog eens een ander voorbeeld bij te sleuren – wellicht weinig uitmaken of je hem gehandicapt, mindervalide of andersvalide noemt. Belangrijker voor hem zijn hellende vlakken, brede deuropeningen en lage loketten. Meestal is het hij die de rolstoel duwt die zich graag verliest in een semantisch steekspel, eerder dan de man in de rolstoel zelf.

Toen ik een kind was gingen volwassenen qua taalgebruik assertiever met elkaar om, letten ze minder op hun woorden. Er werden opmerkingen en grapjes gemaakt die vandaag niet meer zouden kunnen, maar die waren geheel en al onschuldig. De homo in onze straat, daar werd al eens iets over gezegd, over zijn geaardheid, maar geen mens die er aan dacht om die man kwaad te doen. Er werd niet gedacht in termen van normaal en niet normaal.

Tegenwoordig delen heel wat mensen de wereld op in wij en zij. Zij zijn degenen die niet zijn zoals wij, en in plaats van die met rust te laten, wordt er tegen geageerd. Racisme en homofobie worden gevoed door dingen die met de kwesties zelf niets te maken hebben, zoals socio-economische en culturele aspecten. Wie meent dat gebouwen bevlaggen en bepaalde woorden uit ons vocabularium schrappen volstaan om in onze samenleving met zijn ontsporende “sociale” media het kwaad uit te roeien vergist zich.

Overigens valt het mij op dat er mensen zijn die fulmineren tegen bijvoorbeeld de vreemdelingen, maar wel perfect overeenkomen met hun Turkse of Congolese buurman en -vrouw. Daarbij moet ik altijd denken aan wat een van mijn leraren ooit zei: ‘erkennen begint met herkennen’, waarmee hij bedoelde dat een goede verstandhouding begint met iemand in de ogen kijken. In een geglobaliseerde wereld waarin mensen naar elkaar kijken van achter een smartphoneglas is dat herkennen een moeilijke zaak geworden, met alle gevolgen van dien.

Advertentie