20 jaar dichter (2)

20 jaar geleden verscheen mijn debuutbundel Niets met jou. Als het eerste nummer in de prestigieuze Sandwich-reeks onder redactie van Gerrit Komrij, werd daar dan altijd aan toegevoegd, zeker toen Komrij nog leefde.

Ik heb eerder op dit weblog al eens gedichten uit Het dikke meisje en de ziener van commentaar voorzien. Het is not done, maar het werd gesmaakt, zo leerde ik uit de vele reacties. Ik wil nu hetzelfde doen met een aantal gedichten die ik de voorbije 20 jaar publiceerde, gespreid over 7 bundels.

WINTERAVOND

Hoe dit huis bij zichzelf naar binnen kijkt 
en wij amper meer zijn dan spiegeling 
onwetend van wat beweegt buiten 
het schijnsel van de straatlantaarn,

hoe wij naar buiten naar binnen zien 
al die donkere uren onszelf aanschouwen 
als vreemden die steeds weer passeren,

hoe wij in ogen kijken en ons afvragen wie 
wij zijn en waarom precies wij,

en of het ooit weer lente wordt. 

Er schuurt iets tussen de protagonisten die de 'wij' vormen. Ze zijn veroordeeld om hun tijd in dezelfde ruimte door te brengen. Als ze naar buiten kijken, zien ze wat zich onder de straatlantaarn bevindt, en in de reflectie van de ramen zien ze zichzelf en de ander. 

De confrontatie met zowel zichzelf als met die ander is niet prettig. Degene die je vertrouwd is, lijkt in de vorm van een weerspiegeling ineens een vreemde. En ook de eigen spiegeling voelt onprettig aan.

In de derde strofe wordt er door het raam in ogen gekeken. De eigen ogen en die van de ander. Er rijzen vragen als daar zijn: wie zijn wij, wat doen wij hier? Waarom precies wij? Het is de kern van het gedicht. Waarom precies wij hier en nu samen?

Strofen van eerst 4, dan 3, dan 2 regels en tenslotte nog één eenzame regel. Een gedicht als een leeglopende ballon, die mogelijk symbool staat voor de relatie tussen de twee in het gedicht figurerende personen.

De eerste strofen beginnen met hetzelfde woord, een trucje dat soms werkt, soms niet. In dit geval een vragende ‘hoe’ die geen vraagteken behoeft.

Wordt het ooit weer lente? In het gedicht komt geen ‘ik’ en geen ‘jij’ voor, alleen een ‘wij’.

Een klassiek gedicht, zowel qua vorm als qua inhoud, dat mij nog altijd zeer bevalt. Braaf en zonder weerhaken en geheel gespeend van absurdisme. Toen nog wel.

===================