In deze reeks, waarvan het opzet inmiddels duidelijk is, laat ik de compilatiebundel Grootste Hits! De Jaren Nul links liggen omdat die een ruime selectie bevat uit Niets met jou, Inbreng nihil en Het ei in mezelf, plus vier nieuwe gedichten.
Ik zat vanaf die compilatiebundel bij uitgeverij Van Gennep, bij de heel aardige Chris ten Kate, met wie ik na een jaar of tien heb gebroken omdat hij nooit op mails reageerde, waarin ik meestal vroeg om mij exemplaren van mijn eigen bundels toe te sturen. En als ik zeg nooit, dan bedoel ik ook nooit. Ik herinner met dat ook mede-Sandwich-auteur John Schoorl het op zijn heupen kreeg van die non-communicatie.
Dat mede-Sandwich moet ik misschien even verduidelijken. Het opzet van de Sandwich-reeks onder redactie van Gerrit Komrij was een reeks van 20 bundels – 10 debuten en 10 vergeten dichters – gespreid over 10 jaar. Toen Uitgeverij 521 ophield te bestaan, was de reeks niet voltooid en werd ze door Van Gennep overgenomen.
Mooie bundels heb ik uitgegeven bij Van Gennep, met mooie covers. Zolang het goed ging, ging het goed. Fijne medewerkers had Chris, maar na verloop van tijd werd de personeelsbezetting van de uitgeverij alsmaar dunner. En er was dus die afwezigheid van communicatie. Ik woon op 300 km van Amsterdam. Even binnen wippen om te kijken wat er aan de hand was, dat ging zomaar niet. Ik vermoed dat de uitgever kampte met problemen op velerlei vlakken.
Soit, mijn vijfde dichtbundel heette Het is fijn om van pluche te zijn (2012). Veel plaats voor gekte in deze bundel. Ik schakelde het absurditeitsgehalte nog een versnelling hoger dan in Het ei in mezelf. De cover toont een pluche beer die aan een vuilniswagen hangt. Ik mocht kiezen uit vier covers en die was veruit de beste.
Veel gekte, maar er was ook plaats voor ingetogenheid. Het gedicht ‘Lijmen’ bijvoorbeeld gaat over de zoen. Ik schreef het in opdracht van het magazine One.
En er is dit gedicht over mijn moeder.
DRACHT In een naamloze stad, januari en donker, doolde ik rond op zoek naar de warmte van een kroeg toen in de opkomende mist het silhouet van mijn moeder in mijn richting groeide: grijs, flets en moe, de schoenpunten naar binnen gekromd, half verstopt onder haar oudmodische groene muts de gebeitelde kroeskop die ze al haar hele leven droeg. Moeder, zo nam ik mij voor te vragen, wat doe jij hier zo ver van huis te voet op straat in deze koude stad en waar is vader? Maar zij die mijn jeugd van zo dichtbij beleefde als een schim bleek meer dan ooit vervreemd. Die grof gebreide muts had van haar kunnen zijn, maar de aangeschoten man wees nergens naartoe toen ik hem vroeg naar de meest nabijgelegen kroeg.
Ik heb meer dan eens over de moederfiguur geschreven en het was niet altijd hosanna. Het zou boeiend zijn om die moedergedichten eens naast elkaar te leggen om de teneur te proeven. En hoe vaak komt de vaderfiguur voor? Eigenlijk houd ik niet van de termen moedergedicht en vadergedicht. Mijn thema dienaangaande is altijd geweest: erfelijkheid.
Bovenstaand gedicht, ‘Dracht’, hoeft weinig duiding. De derde strofe is de kernstrofe. De aanspreking ‘moeder’ maakt het gedicht afstandelijker, want een dergelijke aanspreking gebruiken we in Vlaanderen eigenlijk niet. We zeggen ‘mama’ of ‘ma’ of ‘moeke’ of nog iets anders.
Door de woorden ‘moeder’ en ‘vader’ te gebruiken, krijgt de vraag iets theatraals, wat helemaal past bij de afstand die het kind voelt tot zijn moeder of tot zijn ouders, maar tegelijkertijd ook iets komisch.
Het zou een zin kunnen zijn uit een BRT-serie van de jaren zeventig, waarin toen nog vlekkeloos ABN werd gesproken. Moeder, wat doe jij hier zo ver van huis te voet op straat in deze koude stad en waar is vader? Ik zie die zin zo uit een jonge Jo De Meyere zijn strot komen.
===================
Moeder, waarom leven wij?
LikeLike