Op zoek naar het beste Vlaamse lied (9)

Tijdens mijn laatste jaar hoger onderwijs kreeg onze klas van wijlen onze lichtjes wacko priester-leraar Nederlands Roger Verkarre Hittentit van Urbanus geserveerd. Hij speelde het plaatje, meer woorden werden daar verder niet aan vuil gemaakt.

Doel was de plasticiteit van de taal aan te tonen. Klankrijk, melodisch en een tikkeltje absurdistisch is ze op haar mooist. Ik vond het fijn dat Verkarre dit bracht in de les. Iedereen kende het nummer natuurlijk al, net zoals Love of the common people van Paul Young, waar hij een andere keer kwam mee aandraven als hulde aan de gewone man en vrouw in de straat.

Ik zou ook zo’n leraar zijn, die de hele tijd met liedjes komt aanzetten. Alleen al daarom zou ik mijn lerarendiploma willen verzilveren, maar het zal er niet van komen. Het zou kunnen als ik het zou willen, want tegenwoordig zet men een aap met een hoed op voor de klas, als men al een aap met een hoed op vindt. Zonder hoed mag ook, maar ook apen zonder hoed lopen niet dik gezaaid.

Urbanus is een taalvirtuoos. Bijna een halve eeuw geleden gingen zijn platen en cassettes al vlot van hand naar hand op de speelplaats. ‘Dit moet je horen.’ Dat ging dan vooral over zijn sketches zoals Goe Poeier of Hell’s Angels, om maar twee voorbeelden te noemen.

Ik houd meer van Urbanus de causeur dan van Urbanus de muzikant, hoewel er weinig onderscheid is tussen beide. In zijn liedjes zet hij zijn taalmeesterschap gewoon verder: Quand les zosiaux chantent dans le bois – o god, waar is de tijd? ik was toen 17, zoiets -, Kodazuur, 1-2-3 Rikke Tikke Tik, Hittentit natuurlijk, en vele andere.

In zijn laatste show verandert hij bij wijze van gimmick een aantal tekstflarden. Woke, weet je wel. Urbanus heeft in interviews wel eens gewezen op de pijnpunten van de multiculturele samenleving. Dat gaf hem meteen het etiket ‘rechtse zak’. Je mag in dit land niet over die dingen spreken of je krijgt meteen dat etiket opgespeld, zonder pardon en zonder wederwoord. Verbrand voor eeuwig, je mag nog zo intelligent zijn als je wilt, je komt er niet meer in, in duidingsprogramma’s. En goeie komieken zijn per definitie intelligent. Je kunt geen humor bedrijven op hoog niveau zonder een flink stel getrainde hersenen. Of zoals ik het graag omschrijf: humor is de overtreffende trap van ernst.

Zeker als artiest hoor je groen of rood te zijn. Ik heb niets tegen groen of rood. Er zijn punten in hun programma’s die ik stellig onderschrijf, andere dan weer niet. Maar het zal Urbanus ongetwijfeld plezieren dat tegenwoordig zelfs de voorzitter van de socialistische partij Vooruit zich meer en meer profileert als een ‘rechtse zak’. Uit electoraal opportunisme of omdat ook hij niet langer van bepaalde problemen in onze samenleving kan wegkijken? Dat zal moeten blijken, maar ik denk het tweede.

===================

Advertentie

Kort nieuws

Ik nam deel aan Grenspunt. 30 foto’s staan in het landschap opgesteld. Ik maakte er 4 van. Er stond ook een foto in de krant. Je herkent mij gemakkelijk. Ik zie eruit als de dorpspastoor of de begrafenisondernemer. Neen, grijs in mei, dat gaan we niet meer doen, Philip.

Voor Leef magazine schreef ik dit en dit artikel over overgewicht bij kinderen.

En voor de jongerenwebsite van CM leverde ik mijn eerste bijdrage over studieplanners met als titel ‘Stick to the plan(ner)’. Yep, voor een woordspeling klein en fijn moet je bij uw dienaar zijn.

In een nieuwe Uitgelicht op Roer.me bespreek ik een gedicht van Willy Spillebeen.

===================

Leuk leuker leukst

Onderstaand knipsel komt uit een nieuwsbrief van de VRT.

Pichal of Assad? Schetterende sopranen of fluitende bommen? Zweetgeur in de concertzaal of the smell of gifgas in the morning? Een mens wordt hoorndol van al die weddenschappen.

Voor wanneer een algemeen verbod op het gebruik van het woord ‘leuk’?

===================

Op zoek naar het beste Vlaamse lied (8)

Het gebeurde in een tijd toen de dieren evenmin spraken. Onze tuin keek uit op de kleine parking van het station. Aan de andere kant van het spoor bevond zich de Nieuwe Markt. Op de Nieuwe Markt stond een omvangrijke witte tent, waarin die avond een aantal Belgische bands zou optreden.

Mijn vader was zijn tomaten aan het dieven toen een man, een jaar of dertig, halflang haar, hem van over de betonnen afsluiting die onze tuin van de parking scheidde, toeriep dat hij moest schijten. Mijn vader, toen al kampend met beginnende doofheid, had het niet verstaan. Een tweede keer, en veel luider en ongeduldiger dan de eerste keer, riep die vent dat hij moest schijten. Zo zei hij dat: Schijten. Ik verzin dit niet.

Mijn vader haalde een trapladdertje uit zijn berghok, hielp de man over de betonplaten heen en wees hem de weg naar ons toilet. Toen de man over ons tuinpad, zijn broek nog dichtknopend, terug naar het trapladdertje stapte en ervandoor wou gaan, vroeg mijn vader, die aan de ij-klank van schijten kon opmaken dat de kerel niet uit onze contreien afkomstig was, waar hij vandaan kwam.

‘Ik ben muzikant’, antwoordde die geheel naast de kwestie.

‘Trompet, cello, fagot, hobo, piano, castagnetten, triangel…?’ vroeg mijn vader.

‘Popmuzikant’, zei die terwijl hij naar mijn vaders tomaten keek alsof hij in zijn leven nog nooit een tomaat gezien had.

‘Mijn zoon wil ook popmuzikant worden’, zei mijn vader. ‘De nieuwe Freddy Breck zou ik leuker vinden, maar ja, hij weigert een vlinderdas te dragen en wil zijn tanden niet bleachen .’

‘Heeft hij muzikaal talent?’ vroeg de man.

‘Geen’, zei mijn vader. ‘Zijn Corry en de Rekels-imitatie trekt op geen ballen.’

‘Is hij populair bij de meisjes?’

‘Als hij een meisje ziet, dan wordt hij roder dan mijn tomaten en begint hij het Oud Testament achterstevoren op te zeggen.’

‘Ik beschouw dat als een neen’, zei de man. ‘Doet hij aan drugs?’

‘Is Cécémel een drug?’

‘Sportief misschien?’

‘Als je hem laat beginnen aan de 110 meter horden, dan is de kans niet onbestaande dat hij ooit zal finishen. En dat achter zijn gat iemand al die horden weer recht moet zetten.’

‘Spijtig voor hem,’ zei de man, ‘maar aan jouw zoon zal geen rocker verloren gaan.’

Ik had het tafereel gadegeslagen door mijn slaapkamerraam, maar behalve het luide ‘schijten’ had ik geen woord van het gesprek kunnen opvangen. Toen de man zich van onze tuin verwijderde, deed ik verder met wat ik aan het doen was: met een oude veegborstel, een houten plankje, enkele spijkers en vier elastiekjes van verschillende lengte en dikte een geïmproviseerde basgitaar maken.

Toen die klaar was, speelde ik er de intro van ‘You Better Run’ van Pat Benatar op. Na mijn bas nog wat beter gestemd te hebben, zette ik die in de hoek van mijn kamer naast mijn drumstel dat bestond uit drie Dash-trommels, waarvan ik van twee van de drie bovenaan een stuk van verschillende breedte had afgeknipt om een andere klank te bekomen dan van de niet aangesneden Dash-trommel.

Later die avond. Het optreden was al bezig. Ik hoorde een man zingen over een hotel waar hij zich thuis voelt. Het klonk niet slecht, het klonk zelfs betrekkelijk goed. Gehaast liep ik naar de tent, sloeg het zeil open, keek naar het podium en daar stond hij: de man die enkele uren eerder een bolus in onze wc-pot had gedropt.

Ik mag dan geen rocker zijn geworden, ons gezin heeft er wel voor gezorgd dat Luk Vankessel aan het begin van de jaren tachtig met lege darmen de set van zijn leven kon spelen in een soortement feesttent op de Nieuwe Markt te Wevelgem. Ja, mijnheer Jan Delvaux, schrijf dat maar eens in uw Belpop-boekskes.

===================

Op zoek naar het beste Vlaamse lied (7)

Onlangs stond ik in een niet nader gespecifieerde supermarkt aan de kassa aan te schuiven met zes eieren, een bussel prei, een kilo mineola’s en een pot kippenbouillonblokjes toen uit de winkelradio ‘Anne’ van Clouseau schalde. Omdat enkele plaatsen voor mij in de wachtrij een oud dametje met een rollator ineens uitgleed over een plasje urine dat een van de zeven kinderen van een Nederlandsonkundige moslima daar al dan niet moedwillig had gedeponeerd, kon ik het nummer helemaal beluisteren. Ik kon trouwens ook de zeven navolgende nummers die op die zender werden gedraaid beluisteren, want vooraleer er een dommekracht met een dweil opdaagde, was de zon al met rasse schreden uit de kim aan het vallen, met andere woorden, begon het al te schemeren, maar daar gaat het nu niet om.

Jandorie, dacht ik, dit is toch wel een sterk lied. Geen wonder dat dit ooit een dijk van een hit was. Ik ben niet jong genoeg om het ooit warm of koud te hebben gekregen van een band als Clouseau, maar geef toe, de broertjes Wauters, de oprichter Bob dinges, op wiens naam ik nu even niet kan komen, en al zij die ooit in de groep hebben meegespeeld, hebben echt wel met een harde griffel hun initialen op het leitje van de Vlaamse pop gekrast. Neen, in mijn troosteloze zoektocht naar het beste Vlaamse lied mag ik Clouseau niet over het hoofd zien. Na enig wikken en wegen kies ik niet ‘Anne’ maar wel dit:

===================

Op zoek naar het beste Vlaamse lied (6)

Ik loop niet hoog op met de (Nederlandstalige) Belpop. Met de Nederpop evenmin eigenlijk. Af en toe eens een uitschieter, maar mag je meer verwachten van wat er op dit kleine stukje aarde wordt gemaakt? In de moedertaal dan nog.

‘Nonkel Pop’ was ooit een leuke silly popquiz op de VRT. Frank Vander linden zat er vaak in als deelnemer. Hij wist zowat het antwoord op alle vragen. Professor Vander linden is te intelligent en te serieus om een groot rockartiest te zijn, vermoed ik. Er zitten te weinig draadjes los in zijn hoofd. Of zou hij buiten het blikveld van publiek en camera’s eigenlijk zo kierewiet zijn als een wietkonijn?

Vlaamse rock en pop, dat is ook altijd rock en pop met de handrem op. Rocken in het Nederlands is je er al op voorhand bij neerleggen dat je maar beroemd kunt zijn tussen Adinkerke en Aldeneik, en tussen Avelgem en Arendonk. Het gebrek aan ambitie is meestal te merken aan wat er vervaardigd wordt. En toch an attitude hebben van hier tot in Alaska. Waarom moet ik nu spontaan aan Stijn Meuris denken?

De enige Vlaamse band die wegkomt met die beroemd-in-eigen-achter-en-voortuintje-mentaliteit is De Kreuners (zie aflevering 1). Die stralen iets uit van ‘Wij zijn De Kreuners, fuck you, gast!’

Terug naar De Mens. Ik mag dan geen fan zijn, dit vind ik wél goed. Die intro hakt er geweldig in.

===================

Remco Evenesmoel

Remco Evenepoel stapt uit de Giro met corona. Geen mens, zelfs geen antisupporter als ik, die twijfelt aan het waarheidsgehalte van dat bericht. De directeur van de Sloveense wielerbond en de vermaarde Gazzetta dello Sport – geen anonieme trollen zijn dat – toeteren echter rond dat ze niet geloven dat Remco corona heeft. Dat hij de vlucht vooruit neemt omdat hij, als toch wel gedoodverfde favoriet, voelt dat hij deze Giro niet kan winnen.

Vandaag komt dan uit het kamp Lefevere de verdedigende tegenzet. En zo wordt alweer een oorlogje uitgevochten waarvan ik denk dat het niet zou moeten beslecht worden, dat de ploeg daar geen baat bij heeft, niet op korte en niet op lange tijd. Zelf heb ik in het literaire wereldje wel eens een polemiekje gevoerd en dat heeft me niets opgeleverd behalve een schouderklopje van mezelf voor de Don Quichot in mij. Zou ik het opnieuw doen? Ja. Is het verstandig? Neen.

Ik heb de docureeks over Lefevere gezien. De man werd bewierookt, dat was onuitgesproken ook het opzet van de reeks. Lefevere wist in een van de afleveringen fier te vertellen dat hij ooit een koers kocht en achteraf weigerde om te betalen. Die fierheid had te maken met de reden waarom hij zijn tegenstander niet betaalde, iets uit het verleden waar die renner niks kon aan doen. Een schelmenstreek? Neen, woordbreuk. En zo kun je voor elk gedrag, goed of slecht, wel een verantwoording vinden. Lefevere, u, ik, iedereen.

Antisupporter van Remco? Het is een zwaar woord, maar ik heb het niet voor Remco en dat is een understatement. Hij presteerde het om in het verleden akkefietjes te hebben met onder andere Bettiol, Gianni Vermeersch en Van Aert. Hij was het die ooit een mecanicien voor de camera’s uitschold. Die in deze Giro in volle koers naar de wedstrijddirecteur reed en met veel misbaar riep dat ‘it’s always the same here in Italy’ en hij had het niet over de lekkere pizza’s. Hij waant zich de patron van het peloton en is de hele tijd uitdagend rond hem aan het kijken met een air van ‘kom maar op, ik kan jullie allemaal de baas’. Daarbij gaat hij wel eens tegen de vlakte. Voor dergelijke taferelen is het spreekwoord ‘eigen schuld, dikke bult’ uitgevonden.

Evenepoel zal een palmares bij elkaar fietsen van hier tot in Tokio. Maar het is niet omdat je de beste bent – excuus, één van de beste – dat je geen schone manieren moet hebben. Had de Gazzetta ook getwijfeld aan een positieve coronatest van Van Aert, Van der Poel of Pogacar? De vraag stellen is ze beantwoorden.

===================

Op zoek naar het beste Vlaamse lied (5)

Wie Ann Christy zegt, zegt Liliane St. Pierre en wel hierom: Liliane St. Pierre huwde met de weduwnaar van Ann Christy.

Voor de rest zijn er wat mij betreft weinig overeenkomsten. Christy het kleine gekwetste vogeltje. St. Pierre girl power avant la lettre. Of toch. Ook Liliane St. Pierre had niet de aanhang van een Tura of een Marva en werd een beetje als een weirdo bekeken. Of moet dat zijn weirda? Later werd ze een soort mascotte van de holebi-beweging.

Velen kennen haar vooral van haar deelname aan het Eurovisiesongfestival met het nummer ‘Soldiers of Love’. Eerlijk gezegd kan ik geen vijf nummers van haar opnoemen, maar ‘Mijn grote liefde heet muziek’ vind ik super. De muziek, de tekst, de krachtige zang, het klikt allemaal goed ineen.

Kun je dit een levenslied noemen? Bij levenslied denk ik aan de tranentrekkers van André Hazes of de Zangeres Zonder Naam. Trage, gezwollen nummers waar de menselijke miserie en het zelfmedelijden van af spat. Dit is anders, dit is beter. Dit wordt gezongen vanuit de rol van een vrouw die sterk in het leven staat. Dit is echt heel heel goed. Het is fijn dat redelijke obscure Vlaamse liederen als dit op YouTube te vinden zijn.

Net als ‘Ik mis hem zo’ van Ann Christy (zie aflevering 3) gaat dit lied over mannen die het niet zo nauw nemen met hun echtelijke taken en meer op café zitten dan bij het haardvuur. Zo ging dat in die tijd. Tegenwoordig zie je meer mannen op stap met de kinderwagen dan aan de toog. En ook al ben ik een koele minnaar van de aanwas van de wereldbevolking, toch is dat een fijne evolutie. Tip: je kunt ook een pop, een hond of een bak bier in je kinderwagen leggen. Neen, geen bak bier, maak daar een bak Spa Reine van. Ja, ik ben een droogkloot, ik weet het.

===================

Op zoek naar het beste Vlaamse lied (4)

Geef toe, u had nooit gedacht dat ik nog eens de loftrompet zou steken over de Vlaamse groep met de meest van de pot gerukte naam, zozeer van de pot gerukt dat hij toch weer goed wordt: Mama’s Jasje.

De grootste verdienste van Mama’s Jasje zijn de platen waarop ze bewerkingen brachten van Vlaamse klassiekers. Niet alleen een mooie hommage aan Ann Christy (zie vorige aflevering).

Haast nog sterker is hun bewerking van ‘Laat me alleen’ van de Nederlandse Rita Hovink. Daar waar het nummer van Hovink een trage tranentrekker is, steekt Mama’s Jasje er een fijne roll in. Dit behoeft verder weinig uitleg, gewoon lekker luisteren naar de cover en het origineel.

===================

Op zoek naar het beste Vlaamse lied (3)

Ik haatte het om als kind met mijn ouders op grootouderbezoek te gaan. Ik was zo graag alleen bij mezelf in mijn fantasierijk universum. Aan de andere kant hebben die zondagse uitjes een rol gespeeld in mijn ontwikkeling. We kregen thuis zelden of nooit volk over de vloer. Waar anders had ik kunnen zien en horen hoe volwassenen in elkaar staken en met elkander omgingen dan tijdens die tergend traag voort tikkende uren op zondagmiddag tussen pakweg drie en half acht.

Aan moeders kant van de familietak werd er vaak over sport gebabbeld. Ik hoor mijn nonkels nog altijd discussiëren over Merckx, ‘Lippe’ Maertens en ‘Melkboer’ Verbeeck. Aan vaders kant ging het meestal over wat de avond voordien op tv was geweest. Veel kans dat iedereen hetzelfde had gezien. Dat was niet zelden een show of liedjesprogramma op de BRT, waarover nagepraat moest worden. Had iemand toevallig naar Rudi Carrell gekeken en alle anderen naar Luc Appermont op de BRT, tja, dan zat er voor die Carrell-fan jammer maar helaas even niets anders op dan de halve namiddag zijn mond te houden.

Napraten betekende ophemelen of afkraken. ‘Allez zeg, hoe was die weer getroeteld?’ als weer eens een Vlaamse artiest het had aangedurfd om zich excentriek uit te dossen. Dat soort dingen. ‘Hebt ge die gezien?’ Hilariteit en dan iemand die het voor de bespotte opnam of er nog een laag bovenop legde, en zo haakten de gesprekken zich aan elkaar vast.

De Marva’s, Will Tura’s, Micha Marah’s en Willy Sommers’… ze passeerden alle de revue. Ann Christy was een geval apart. De boerenkinkels die wij in feite waren, wisten niet goed wat aan te vangen met die breekbare, blonde engel met haar perfecte dictie, haar theatrale gebaren en haar Ann Salens-jurken. En dat wisten velen in Vlaanderen niet, want wij waren niet de enige boerenkinkels. Je kon de straten plaveien met boerenkinkels. In dat opzicht zijn de tijden niet veranderd.

Ann Christy was niet een artieste die je op een met houten planken ineen getimmerd podium op de een of andere braderie neerpootte tussen een aantal biervaten, met als publiek een horde door de zon gaargekookte foorwijven en hun half zatte wederhelften, met in de buggy een jengelende peuter in een volgescheten sponzen broekske en naast die buggy een iets oudere aap met een zak chips in zijn poten en een snottebel tot aan zijn knieën. Ann Christy had te veel klasse voor de doorsnee plebejer.

Mocht Ann Christy nog leven, dan zou ze zich als een vis in het water voelen in onze culturele centra. Een luisterpubliek van een paar honderd mensen die vooraf een kaartje kopen en netjes in hun stoeltje blijven zitten. Beleefd applaus tussen de liedjes, niet meezingen, dat vooral niet, en op het einde een welverdiende staande ovatie. In de jaren zeventig waren er nog geen culturele centra, wat jammer is, want hoe mooi zou het geweest zijn om ‘Ik mis hem zo’ te horen in zo’n met een perfecte akoestiek uitgeruste theaterzaal.

Ann Christy stierf in 1984, ze werd 38. Pas na haar dood kreeg ze voor haar muziek de erkenning die ze verdiende.

De versie van Mama’s Jasje:

===================

Luca Snooka

Mooi portret van de kersverse wereldkampioen snooker op de website van de VRT.

Of ik van snooker houd? Jazeker. Ik woonde nog thuis bij mijn ouders toen ik zowat veertig jaar geleden Cliff Thorburn, Alex Higgins, Jimmy White en vele anderen, waaronder natuurlijk ook de saaie, traag spelende roodharige Steve Davis zag spelen op tv.

Davis die nu, als commentator, de funny guy speelt of is. Ik mag hem wel, ik mag ze allemaal, die ex-vedetten die afwisselend in duo de wedstrijden van commentaar voorzien.

Toen de BBC van de kabel werd geplukt was het gedaan met snooker kijken. Vorig jaar dan eindelijk, na de stap te hebben gezet naar digitale tv, weer snooker gezien vanuit dat heerlijke Crucible Theatre in Sheffield. Halve finales en finale gekeken toen, met corona in mijn lijf. Wat me achteraf een beetje zuur opbrak, want ik moest eigenlijk rusten. Een snookerpartij naar 33 of 35 frames duurt al gauw een uur of tien.

Van deze editie geen stoot gemist van Brecel vanaf de laatste sessie tegen O’Sullivan, de zeven op een rij. De halve finale tegen Si Jiahui die volgde, was van het beste wat ooit is vertoond. Dat zeg ik niet alleen. Al die gewezen kampioenen in de commentaarcabine en in de studio bij Hazel en haar collega’s hadden superlatieven tekort. De Chinees miste een makkelijke groene bal en Brecel keerde de hopeloze situatie om met elf frames op een rij.

Zevenvoudig wereldkampioen Stephen Hendry kon zijn bewondering voor onze landgenoot en zijn snelle, accurate spel absoluut niet verhullen. Blijkbaar was de andere halve finale tussen Selby en Allen minder aantrekkelijk. I must admit, it’s a hard watch, zei Hendry over die partij. En verder ook nog dat het een wedstrijd was waarvan je verwachtte dat er iets zou gebeuren, maar niet dus, en dat dit onbegrijpelijk was voor een wedstrijd tussen de nummers twee en drie van de wereld. Nochtans vind ik een potje safety play met veel snookers ook best te pruimen. Dan duurt zo’n match mogelijk nog enkele uren langer.

Wat de kunst van Brecel, gaan voor elke bal als de kans zich aandient – want dat is het, kunst – nog meer in de verf zette.

Brecel zal nooit meer wereldkampioen worden. Ik ben de Eden Hazard van de snooker, zei hij. Iedereen die dit blog al een tijdje volgt, weet dat ik geen fan ben van de voetballende hamburger. Maar blijkbaar kan ik een dergelijke attitude van Brecel wel aanvaarden. Luca Brecel heeft Hazard qua succes dan ook ruimschoots overtroffen. Het is goed zo, al zou ik wel graag zien dat Brecel aan een rijtje wereldtitels werkt. Vermoedelijk heeft hij daar het karakter niet voor, talent evenwel in overdadige overvloed. Wereldkampioen worden zonder zijn sloffen uit te doen, als er een is die het kan, is het Brecel wel. We zullen zien.

O ja, nog dit, kijk snooker op de BBC en niet op Eurosport. Toen de BBC op een zeker moment de uitzending even onderbrak, moest ik wel naar Eurosport overschakelen. Wat een zeikerd gaf daar commentaar zeg! Ik heb het geluid uitgezet. Man man, wat een oetlul.

===================

Op zoek naar het beste Vlaamse lied (2)

Wilde je als jongeling aan het begin van de jaren ’80 tonen dat je al een beetje volwassen was en niet van de straat, dan moest je gek zijn van ‘Niets is voor altijd’ van Madou. Die stem, die tekst, die eigenzinnigheid.

Dat was nog eens wat anders dan ‘Summer In Hawaii’ van The Singles of ‘Pick It Up’ van The Employees. Een klasgenoot die niet kon zwijgen over Madou droeg wis en zeker geruite pantoffels en was op zijn zeventiende al een beetje incontinent.

Het lijkt nu alsof ik schamper doe over ‘Niets is voor altijd’, maar dat is slechts schijn. Ik doe gewoon graag schamper, ook als daar geen aanleiding toe is. Ik durf zelfs meer zeggen: ‘Madou, jabbedabbedoe! Die stem, die tekst, die eigenzinnigheid!’

Madou was een kort leven beschoren, maar is verrezen, las ik tot mijn ontzetting. Slecht idee. Ik luisterde naar een nieuw nummer en vond het maar niks. Dit was een cultband met één culthit. Meer moet dat niet zijn. Madou had van het toneel weg moeten blijven, maar ja, we hadden het kunnen weten… niets is voor altijd.

===================

Op zoek naar het beste Vlaamse lied (1)

Onder deze knullige titel zal ik de komende weken, maanden, jaren – dat zien we wel – op zoek gaan naar mijn favoriete Vlaamse lied. Vlaamse lied klinkt vreemd, het doet me denken aan mannen met baarden, sandalen en luiten.

Laat het me zo stellen: ik ga op zoek naar mijn favoriete Nederlandstalige lied door een Belgische band of artiest. Ik kan nu al verklappen dat ik het heel waarschijnlijk niet zal vinden. Er is geen winnaar, er zijn alleen maar kandidaten.

Ik zou mij de zoektocht kunnen besparen en iets nemen uit de plaat Hier en nu van De Kreuners, misschien wel het beste Nederlandstalige full album, zoals dat dan heet, dat ik ooit in handen heb gehad. Alles op die plaat is goed, dus sluit ik mijn ogen, ga met mijn wijsvinger op en neer over de hoes en ik kom geheel willekeurig uit bij dit:

===================

‘I Think We’re Alone Now’ door de jaren heen

She makes Madonna look like your granny. Met die woorden werd Tiffany ooit aangekondigd in Top Of The Pops. We schrijven 1987. Tiffany’s versie van ‘I Think We’re Alone Now’ is ronduit geweldig.

Dat de beste muziek in de jaren ’80 werd gemaakt, daar kunnen we moeilijk omheen. Een deel van dat moois heeft zijn oorsprong een paar decennia eerder. We vergeten dat wel eens, ik ook. Ik bedoel, ik weet het soms niet. Meestal is het origineel een iets makkere versie, niet zelden gebracht door mannen in identieke pakken die er twintig jaar ouder uitzien dan ze in werkelijkheid zijn. De mannen, niet de pakken.

Tot voor kort kende ik eigenlijk enkel de versie van Tiffany. De overbodige cover van Girls Aloud zal ik wel eens gehoord hebben, maar de andere covers kende ik niet net zo min als het origineel. Tegenwoordig kun je alles in een handomdraai opzoeken, beluisteren en vergelijken.

Dat Lene Lovich – wie kent haar nog? – het nummer ooit coverde is een aangename verrassing. Ik moet weldra eens een post wijden aan haar. Er zijn nog meer bewerkingen, zoals die van de niet over één paard maar over een hele stoeterij getilde band Green Day genaamd, maar de verkrachte versies van het nummer laat ik liever ongepubliceerd.

O ja, het allerbelangrijkste: ‘I Think We’re Alone Now’ werd geschreven door Ritchie Cordell. Hij overleed in 2004. Hij leeft voort in een fantastische song. Dat hij bijna twintig jaar na zijn dood zou figureren in een blogpost van een Belgische boerenlul had hij allicht niet zien aankomen.

Nog over het nummer. Niet alleen de muziek – hoor hoe bij het woord ‘Running’ het tempo de hoogte in gaat om bij het titelzinnetje dan weer fluisterend getemperd te worden -, maar ook de tekst is prima. De ‘I Think’ in de titel is een meerwaarde. Het impliceert de mogelijkheid om betrapt te worden, maar meer dan dat is het een sein van het stelletje naar elkaar toe om bepaalde moves te maken. Het is een ‘I Think’ die moet begrepen worden als ‘I’m sure’. Of misschien niet honderd procent zeker, maar toch zeker genoeg om de polonaise een aanvang te laten nemen.

En natuurlijk is dit ook een nummer over clashende generaties. De openingswoorden ‘Children, behave’ maken dat meteen duidelijk. ‘And watch how you play’. Kleine kinderen worden groot. Er komt een dag dat het ganzenbord aan de kant wordt geschoven voor andere spelletjes.

1967

1978

1979

1987

2006

===================

Dante in Amerika

Dante Vanzeir, gewezen spits van voetbalclub Union Sint-Gillis en nu actief in de Verenigde Staten bij de New York Red Bulls zou tijdens een wedstrijd op het veld iets racistisch gezegd hebben.

Eerst zou het om het n-woord gaan. Dan ineens niet meer om het n-woord. De speler die de beschuldiging uitte, verklaarde dat het racistische woord niet aan een speler gericht was. Que?

Dante Vanzeir ziet eruit als de ideale schoonzoon, maar omdat hij in België al eens werd geschorst omwille van een slag aan een tegenstander, zou het best kunnen dat deze jongen allerminst een doetje is.

Ondertussen heeft Vanzeir zich verontschuldigd, allicht onder druk van zijn clubbestuur, maar blijft het nog altijd onduidelijk wat daar precies is gezegd, naar wie, tegen wie, over wie.

Wat mij stoort aan dit verhaal, naast de onduidelijkheid, zijn de lange tenen van de zwarte gemeenschap die almaar langer worden. Dat hebben we te danken aan de blanke politieagent die ooit zijn knie in de nek van George Floyd zette.

Ondertussen gaat het in rap- en hiphopsongs nog altijd van nigga’s hier en bitches daar. Moeten we dan al die platen uit de handel nemen? En wat met de zo geprezen negrospirituals? Moeten we die term veranderen? Of mag dit dan wel omdat het kunst is, terwijl kunstenaars toch heel vaak moeten balanceren op een slappe koord en niet meer weten wat mag en wat niet mag?

Ik ben de hevigste voorstander van respect van iedereen voor iedereen, maar moet een voetballer die op het veld te horen krijgt dat zijn moeder het oudste beroep ter wereld uitoefent vragen aan de scheids om de match stil te leggen? Moet een aanvaller die van zijn mandekker te horen krijgt: ‘Hey, vuile impotente rostekop, ik heb vannacht je lief genaaid’ naar het tribunaal stappen? Ja, als Vanzeir in New York op straat wordt gezet, dan moet dat ook maar. Dan gaan we qua keurigheid all the way. Dan krijgen we bij iedere stopgezette wedstrijd supportersclans die elkaar uit verveling de kop inslaan. Hebben we dat weer.

In Amerika zijn ze er als de dood voor dat ook maar het minste raciale relletje opnieuw landelijke oproer in gang zal zetten. Met respect voor de zwarte gemeenschap heeft het niks te maken. Louter met de vrees dat orde en veiligheid in het gedrang komen. Daarom zal Vanzeir boeten, alleen maar daarom.

By the way, Amerika is het land waar elke suïcidale idioot die verkiest om het tijdelijke voor het eeuwige te verwisselen in het gezelschap van enkele kleuters, op elke straathoek een wapen kan kopen om zijn plan tot uitvoer te brengen. Wat zoals we allemaal weten ook frequent gebeurt, maar zoiets is al lang geen voorpaginanieuws meer. Dit heeft niks met Vanzeir te maken, maar het kan wel helpen om de dingen even in een – hoe zal ik het noemen? – perspectief te plaatsen.

===================

Birger

Er zijn 451 Birgers in België. Reken maar dat die zo goed als allemaal genoemd zijn naar deze man. Need I say more? Meer clubicoon dan Birger Jensen kun je niet zijn.

===================

Wout, Mathieu, Christophe et les autres

Toen Mathieu en Wout in februari om de wereldtitel veldrijden sprintten, supporterde ik voor Mathieu, net zoals heel veel andere Belgen. Nochtans had Wout de voorbije jaren bergen sympathie gewonnen. Die hij verloor toen hij in de Vanackerestraat in Wevelgem een klassieker weggaf aan een ploegmaat en op dat eigenste moment ook al grotendeels de Ronde van Vlaanderen verloor omdat hij zich door die schenking extra druk op de hals haalde. Als je tegenstanders van het niveau Van der Poel en Pogacar zijn, dan kan je elke bijkomende milligram druk missen als kiespijn.

Nog niet zo lang geleden was er heisa omdat Lotte Kopecky in de Strade Bianche om de zege spurtte tegen een ploeggenote. Dat doe je niet, zo luidde het, je slaat de armen om elkaar heen en na onderlinge afspraak mag een van de twee als eerste zijn wiel over de meet laten bollen. Larie natuurlijk. Als twee ploegmaten al de rest hebben afgeschud, horen ze om de overwinning te sprinten.

Er is een reden waarom ze dat zogezegd niet mogen doen. Meerdere zelfs. Als twee ploegmaats om de bloemen sprinten is er een winnaar en een verliezer. Dat ziet de ploeg niet graag. Liever twee winnaars die de uitstekende ploeggeest in de verf zetten. Ploeggeest, ik vind het een goed ding, maar niet op die manier. Wout Van Aert had Gent-Wevelgem moeten pakken en Laporte desnoods in alle discretie enige pecunia kunnen toeschuiven zonder dat iemand dat ooit te weten moest komen. Dat ware een betere beloning geweest dan competitievervalsing.

Als Laporte later in het maison de repos aan zijn achterkleinkinderen vertelt dat hij Gent-Wevelgem heeft gewonnen, dan kunnen die broekjes daar het best op reageren door met kak naar hun pépé te gooien, de hunne of de zijne, maakt niet uit. Christophe Laporte heeft Gent-Wevelgem niet gewonnen. Het staat zo op de erelijst, maar zolang er mensen leven die zich Gent-Wevelgem 2023 herinneren, heeft Laporte die klassieker niet gewonnen. Misschien had de Fransman liever gespurt omdat hij voelde dat hij kon winnen. Maar dat was dan weer een blamage voor de kopman geweest.

De geste van Van Aert was tevens een misprijzen van de klassieker Gent-Wevelgem en de mensen die een heel jaar in de weer zijn om die in te richten. Klein grut dat hij weggeeft aan een secondant. En het is al helemaal gênant om zeven dagen later door je twee grootste concurrenten in de vernieling te worden gereden als cadeautjestijd ver weg is en het om het grote grut gaat.

En dan is er nog dat ‘moet just niks’-gedoe. Los van het feit dat die leuze mij niet bevalt omdat ze geen voorbeeld is voor anderen en in het bijzonder onze jeugd, schijnt er achter die slogan een hele WVA-commercie te zitten die wordt gerund door vrouw Sarah en enkele verwanten. De slogan wordt onder andere gedrukt op T-shirts die op de markt worden gebracht. Eigenlijk had Wout evengoed ‘tegels natuursteen parket Impermo’ kunnen roepen.

Deze grote kampioen die, eerlijk is eerlijk, al veel prachtige dingen heeft laten zien, maar ook al grossierde in tweede plaatsen, moet wél iets. Een groter kampioen worden, wat zeg ik, ernaar streven de grootste veelwinnaar aller tijden te worden verdorie. Is het niet voor hemzelf, dan voor zijn supporters en entourage die dag en nacht in de weer zijn voor hem. Is dat niet de ambitie, dan kan hij nog altijd een zaak in geschenkartikelen beginnen. Maak daar meteen een keten van.

===================

Woordenwinkel

je mag niet aan de noodrem trekken jongen wie zal er winnen denk je rusland of oekraïne of wordt het een gelijkspel waar is de affectie die je van je ouders had moeten krijgen naartoe ooit zal men ze vinden bij het ruimen van hun graven in een klein envelopje met jouw naam op luidruchtige mensen mogen sterven ingeval van paniek mogen ze hallo fluisteren we zijn te dichtbevolkt in dit huis zonder dak en zonder muren laten we de vrijheden beknotten tot alleen nog de goeien overblijven alle anderen krijgen een rubberen kogel in hun anus die wordt afgevuurd door een schietgeweer met geluidsdemper en als ze ooit toch nog op natuurlijke wijze hun kak kunnen afvoeren wat redelijk wonderbaarlijk zou zijn dan krijgen ze er eentje van lood die anaal zijn weg zoekt tot in hun holle hersenpan ik dacht altijd dat bassie en adriaan een clown en een acrobaat waren maar het zijn jachthonden uit pimperzele die het dorp keer op keer kippen- en hanenvrij maken waardoor de inwoners om half vijf ’s nachts zelf kukelukuku moeten roepen daarom als straf bassie een spit in zijn gat en wentelen maar boven een vuur van hout en adriaan gaat in een voorverwarmde oven die daarna op 200 graden wordt ingesteld tot hij lekker gaar kan opgediend worden met aardappelen in de schil en sperziebonen paprika maprika maternoster mapier maal mark mannenkoek er zit een crack in mijn gezicht dat is waar de stront naar binnen komt er zit een spleet in mijn reet dat is waar ik de stront weer naar buiten pers en nooit vergeet hoe de strontschepper heet een vrachtwagen van vos botste met een vrachtwagen van kip een keer raden wie het leven liet dat was de man die zich tussen beide voertuigen ophield omdat hij net op dat moment in het midden van de weg een klavertje zesendertig had ontdekt klavertjes zesendertig brengen zoals iedereen weet geen geluk ik zal sterven zonder ooit begrepen te hebben is dat erg elk ogenblik op welke plek dan ook keert nooit meer terug er is geen tweede kans zoals hier en nu het is een datum in mijn leven en naast mij glijdt tussen lokeren en sint-niklaas een landschap voorbij daarnet keek ik in de verlichte woonkamer van een huis dat voorbijflitste ik meende iemand gezien te hebben maar omdat ik niet kan terugspoelen zal ik nooit zeker weten of ik wel degelijk iemand zag en wie dat dan wel was dat is niet de reden dat ik zal sterven zonder te begrijpen maar het helpt niet bootjes op het water eenden met een snater een pater voor een pater zorgen voor later de ballen van een kater een latijns woord is mater abeloos big ben en eendenkroos waarom ik voor jou koos zeven anjers en geen roos een jonge en een oude doos kijk uit wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat fietsers met een fluo hesje veel meer kans maken om door een auto te worden overreden dan fietsters zonder fluo hesje het helle geel zou de automobilisten aantrekken net zoals een doelman met een geel shirt de bal naar zich toe zuigt remember piet schrijvers fietsers hul u daarom in het donker en houd het veilig gentbrugge gent of brugge ge moet weten wat ge wilt gent dampoort nooit overwogen om te leren schaken waregem daregem ik haal mijn woorden in de woordenwinkel ik krijg ze gratis van het meisje zonder armen en zonder benen dat niet kan schrijven en niet kan lezen en niet kan spreken dat zijn heel wat defecten voor één mensenlichaam maar toch nog een pak minder dan de mijne waarom duikt wim de bie ineens overal op is hij dood misschien ja wim de bie is dood maar silvy danny rudy sarah en sean leven nog en ik even knijpen ja ik ook blijkbaar

===================

Mark van Tongele overleden

Mark van Tongele is overleden. Het nieuws raakt mij diep, ook al heb ik de man in mijn leven minder dan een handvol keer ontmoet. Dat maakt het raken nog dieper. Hij stuurde me wel eens out of the blue een ‘Op hoop van zonnezegen’- of ‘Zonnezegen à volonté’-groet met in bijlage een beeld of een tekst.

We voelden een soort sympathie voor elkaar, en die oversteeg het feit dat ik hem een steengoed dichter vind en heel wat van zijn bundels heb gerecenseerd voor Poëzierapport en Knack, en ook wel eens ene voor Poëziekrant en Awater, denk ik, en hij daar blij om was.

Er heerste tussen ons een onuitgesproken vermoeden dat we dingen gemeen hadden: het poëtische circus van op een afstand volgen, trots op wat we doen zonder het besef van nietigheid in het licht van de eeuwigheid te ontkennen.

Uit Roeivlucht pikte ik een gedicht dat ik besprak op Roer. ‘Besprak’ is een groot woord, ik schrijf graag en doe eigenlijk maar wat ik doe en leuk vind, maar Mark was er verguld mee. ‘Van harte dank, Philip, voor je mooie woorden over mijn poëzie op Roer.land! Ik ben ontroerd! alle goeds! Mark’, mailde hij me op 17 juni 2021, de dag dat de bundel uitkwam. Ik had hem voor publicatie al als pdf gelezen. Mark was fier op zijn werk en met hem vele anderen, en terecht.

Maar nogmaals, die sympathie oversteeg de schrijverij. Er zijn van die mensen, ze zijn zeldzaam, die je maar één of twee keer moet gezien en gesproken hebben om te weten dat het warme, goede, hartelijke mensen zijn aan wie je zonder blikken of blozen je portefeuille en je diepste zielenroerselen zou toevertrouwen. Mark was zo iemand, ik voelde dat gewoon die luttele keren dat ik hem zag, al die keren dat ik hem las, de sporadische keren dat hij iets in mijn postbus dropte.

Dat is misschien wat mij het meest raakt aan zijn dood: dat ik een vriend verlies die ik nooit heb gehad.

Hieronder de bespreking van het gedicht ‘Doe je mee?’

Doe je mee?

Zich een zeespiegel voorhouden:

doorruisende woorden waarin doods-
gedachten oplossen, even vrij zijn.

Ik vind het leuk jou die te geven.
Dat het doodaardig mag worden!

In dit kolkgat waarin wij roezemoezend
ons afjakkeren en opdirken voortdurend

uitgeslepen en gepolijst zoals rolkeien
die overgeleverd zijn aan de eerstvolgende

hoge waterstanden, wat kunnen wij anders
dan zo kansrijk en ontvankelijk als het kan

resonant elkander helpen overleven?
Ik reik je de hand, hier, ervaar toe!

Mark van Tongele

Toen ik nog recensent was – ik ben het nog, een klein beetje, anders zou u dit niet lezen, maar toen ik nog poëzierecensent was voor Knack en Poëzierapport –, heb ik menig dichtbundel van Mark van Tongele besproken. Een nieuw tongeldoosje werd ten huize Hoorne met plezier aan boord gehaald. Mark van Tongele is dan ook een dichter met een unieke stem. Ik heb weinig zin om dat uniek zijn hier en nu in geuren en kleuren uit te leggen – laten we zo dadelijk maar overgaan tot het uitgelichte gedicht –, wil u alleen maar adviseren om zijn werk op te zoeken in boekhandel en bibliotheek en het te lezen.

Toen ik de door mij opgerichte poëzierecensietanker Poëzierapport torpedeerde en enkele drenkelingen opviste en in een bloemleessloep onderbracht – zie, ik begin al tongeliaans te praten … laat ik dat niet beter aan de meester zelf over? … Wat ik wil zeggen is: Poëzierapport verdween en de beste stukken bleven bewaard in een fraaie bloemlezing, die quasi nergens meer te krijgen is, te koop bedoel ik, wat jammer is. Die bloemlezing vernoemde ik naar een versregel van Mark van Tongele, nl. Dansen tot na sluitingstijd. Het zijn de slotwoorden van het gedicht ‘Doorbloedend’ uit de enig mooie bundel Met de plezierboot mee. Dat was geen zakkenrollerij, in het voorwoord vermeld ik netjes dat ik leentjebuur speelde bij Van Tongele. In de bloemlezing staat trouwens een bespreking van Met de plezierboot mee, geschreven door Paul Rigolle.

Ter zake. Op 17 juni 2021 verscheen een nieuwe bundel van Mark van Tongele. Die heet Roeivlucht.

Roeivlucht is de baltsvlucht van de zwarte stern, waarbij het mannetje zich met een prooi in de snavel uitslooft voor het vrouwtje.’ Ik ben geen bioloog of vogelaar, lees dit ook maar af van de flaptekst. Het is interessant om de rest van de tekst er ook even bij te nemen: ‘Je ziet het voor je, dansend in vlucht, boven het water, verleidelijk lonkend naar het leven. Mark van Tongele klapwiekt dat het een aard heeft, hij wiekt in Roeivlucht als het ware door de taal, hij lonkt naar het leven (en de dood), hij danst zijn vreugdedans en een danse macabre, hij verleidt en stoot af, hij zingt en hij brult, hij fluistert en hij schreeuwt, maar altijd spatten het taalplezier en de virtuositeit ervan af.

Dat is heel wat. Hij lonkt naar het leven en de dood. In zowat elke biografie van Mark van Tongele staat dat hij zijn studies geneeskunde afbrak na een ernstig ongeluk. Hij lag een tijdje in coma. Daarna wijdde hij zich aan het schrijven en ging deeltijds werken. Hij debuteerde als dichter in 1980. Het ongeluk, een verkeersongeval, zo lees ik op Poëzie-centraal, dateert dus van laat in de jaren ’70. Als het bijna een halve eeuw later nog altijd wordt vermeld in bio’s op flapteksten, dan kan het niet anders of de impact van het ongeluk op het verdere leven van Van Tongele is immens geweest, en is dat nog altijd. Leven en dood, het zijn dé thema’s van haast elke schrijver, scenarist, filmmaker, kunstenaar… Maar Van Tongele heeft in zijn poëzie het thema een geheel eigen invulling gegeven, en nu ben ik zonder het in de gaten te hebben toch de uniciteit van deze dichter aan het toelichten. Mark van Tongele is de dichter van de zee en de zon, de lucht en het water, de vogels en de vissen… Veel water, veel zee … als ik Mark van Tongele lees, dan hoor ik het ruisen van de golven en het krijsen van de meeuwen. De uniciteit ligt hem in de taal die de dichter hanteert: sprankelende woorden, eigenzinnige samenstellingen, neologismen, correcte Nederlandse woorden die haast niemand anders gebruikt… Taalplezier als levenselixir.

In het openingsgedicht van Roeivlucht is de zee meteen aanwezig. Het gedicht heet ‘Doe je mee?’ De dichter richt zich tot de lezer. Mark van Tongele is een gentleman. Hij duwt ons niet vanaf pagina één een gedicht in de strot – dat doet hij eigenlijk wel, hij kan toch moeilijk beginnen met een blanco pagina, maar u begrijpt wel wat ik bedoel –, hij vraagt beleefd of we onszelf een zeespiegel willen voorhouden. In die spiegel zien we doorruisende woorden, die de dichter ons wil geven, woorden waarin doodsgedachten oplossen en ons vrij maken. ‘Dat het doodaardig mag worden!’ Doodaardig: raar woord. We hadden al ‘dood’ in de tweede regel en daar is het woord meteen nog eens. Van Tongele gebruikte het woord ‘doodaardig’ al in een vorige bundel. Het is helemaal geen eng woord, niet enger dan ‘doodgewoon’, ‘doodnormaal’ of ‘doodziek’. Het voorvoegsel ‘dood’ is een versterkend voorvoegsel. Het zal heel erg aardig worden in het taaluniversum van Mark van Tongele. En toch klinkt het een beetje naargeestig – naargeestig, da’s ook zo’n vrolijk creepy woord –, doodaardig.

De versregels zes tot en met twaalf vormen één lange zin met typisch tongeliaanse taal. Wat staat daar eigenlijk? Het centrale woord is ‘overgeleverd’. We zijn rolkeien die zijn overgeleverd aan de waterstanden. Het water stijgt en het water daalt, en stijgt en daalt. We schuiven en schuren een beetje tegen elkaar aan. Dat maakt nauwelijks hoorbaar geluid. Meer gebeurt er niet in keienland. Nochtans vinden we onszelf een kei – no pun intended – in wat we doen. Het kolkt en roezemoest om ons heen. Elke kei is er rotsvast – alweer no pun – van overtuigd dat hij een steengoede – no pun once again – en onmisbare kei is. Een waterdoorlater! Een riviergezelschapsdier! Een oeverbeschermer! In werkelijkheid liggen we te liggen, zeggen eens tik links en zeggen eens tok rechts, waarbij we maar al te graag ontkennen dat het water, waar we geen vat op hebben, de eigenlijke hoofdrolspeler is.

In de slotregel neemt de dichter ons bij de hand op weg naar de volgende pagina’s. ‘Ervaar toe!’ ‘Ervaar’ van ervaren, maar ook ‘ervaar’ met de vaar van varen. ‘Toe!’ zoals in ‘toe, doe het nu maar, ervaar’, maar ook ‘toe’ (en het Engelse to) dat een richting aanwijst. De richting van het leven, het plezier te mogen leven, het leven celebreren, maar altijd bewust van de vergankelijkheid.

Philip Hoorne

===================

Dis! Dis! Dis!

Het kan niet anders of Martijn Truys is een marketingboy van het Vlaams Belang. Bovenstaande onzin, een knipsel van een artikel op de website van De Morgen, kan toch geen andere bedoeling hebben dan het racisme nog wat meer op te poken.

Mocht het toch een ernstig onderzoek zijn, wel, er zijn aantoonbare redenen waarom zwarte voetballers zelden in doel staan of vaker een rode kaart krijgen. Die hebben ongetwijfeld te maken met interesse, fysionomie en speelstijl. Truys heeft blijkbaar nog nooit van de Afrikaanse tackle gehoord. Dit heeft niets met discriminatie te maken.

En het allerbelangrijkste: sport is geen gelijke-kansen-ding. De besten spelen en als dat niet zo is, dan is dat wel discriminatie, ongeacht de huidskleur, nietwaar Roberto Martinez!

En nu moet u mij verontschuldigen, ik moet dringend met een paar dikke vrienden bij enkele eersteklassers op bezoek. Ikzelf verkies komend weekend onder de lat te staan bij Club Brugge in plaats van Simon Mignolet. Ik hoop dat dit zonder heisa kan verlopen. Zo niet verschijnt dit artikel maandag in de krant.

===================

Life is a flower

Ik heb Ace Of Base nooit echt gepruimd. Popgroepje uit Zweden. Twee jongens en twee meisjes, een blonde en een donkerharige. Hoeveel meer moeite kun je doen om uit te stralen dat je de volgende ABBA wilt worden? Ze hadden het misschien op hun voorhoofden kunnen laten tatoeëren.

Hits waar ik het koud noch warm van kreeg zoals ‘All That She Wants’, ‘Happy Nation’, ‘Don’t Turn Around’ en het betere ‘The Sign’, gepresenteerd in clips die een soort je-ne-sais-quoi moesten uitstralen en me net daardoor eveneens Scandinavisch koud lieten.

Tot ze in 1998 met dit kwamen. Een heerlijke meezinger die er vanaf de eerste noot recht op is, met een weliswaar te lange outro en wederom een stomme videoclip, maar toen ik ‘Life Is A Flower’ voor het eerst hoorde, was ik meteen dol op dat refrein.

25 jaar later kweel ik nog altijd luidkeels mee: We live in a free world / I whistle down the wind / Carry on smiling / And the world will smile with you / Life is a flower / So precious in your hand / Carry on smiling / And the world will smile with you.

Belachelijk softe tekst eigenlijk. Als ik botoxgewijs een eeuwige glimlach op mijn facie laat betonneren, dan zal de wereld niet met me meelachen. Me uitlachen, dat wel. Maar de melodie werkt aanstekelijk. Soms is er niet meer nodig voor een goede popsong dan een aardig riedeltje.

===================

De nieuwe brug en de mannetjes

Ik voel sympathie voor de man van, ik schat, 75 jaar oud, die met zijn handen in zijn zakken staat te kijken naar de brug in aanbouw over de Leie tussen Bissegem en Marke. ‘Kgoa ne kji goan kiekn noar de nieuwe bruhhe’, zei hij tegen moeder de vrouw. Die heeft haar handen vol met de kleinkinderen die zopas zijn gearriveerd. Hij kan wel even een momentje voor zichzelf gebruiken.

Na een tijdje staren naar de moderne, hoge, witte brug verlangt zo’n man naar een gesprekspartner om het immense gevaarte te gebruiken als bruggetje – no pun intended – naar andere thema’s als daar zijn Van Aert en Van der Poel, het moeizame seizoen van Club Brugge – alweer no pun intended –, de geliefkoosde moestuin als verzachter voor de stijgende voedselprijzen en natuurlijk het weer.

En zie, daar komt zo’n mannetje al aan. Die heeft mannetje één natuurlijk voor zijn raam zien passeren en schoot snel in zijn winterjas om ook naar de bruhhe te goan kiekn. Mannetje drie volgt snel. Two’s company, three’s a crowd, zegt het spreekwoord. Met de introductie van de derde man sluipt er frictie in het gezelschap. De dissidente stem doet zijn intrede. Er worden bilaterale banden gesmeed, wat betekent dat de derde partij moet opboksen tegen een meerderheid en daarbij verbaal een register hoger moet schakelen.

Wie komt daar om het hoekje aangesloft? Het is mannetje nummer vier. Nu zijn er twee mogelijkheden. Het kakelgehalte gaat verder de hoogte in, of we zien een twee aan twee celdeling wat de rust ten goede komt. Met de komst van nummer vijf, zes en zeven is die deling onvermijdelijk. Hoe schreef Menno Wigman dat ook alweer? Een kluitje mensen valt uiteen, of zoiets. Marcel en Louis hebben het over de heisa bij Delhaize, Willy, André en Tuur over het schielijk overlijden van Mariette van café De Bruine Streep en Jean en Richard wikken en wegen of het verstandig is om eind maart al te planten in volle grond.

Als het kluitje niet uit elkaar valt, dan is er veel kans dat de natural born zwijgers er het zwijgen toe doen en de haantjes met beide handen de kans grijpen om het haantje uit te hangen. Ook is het niet uitgesloten dat wie er niet meer in slaagt om in het gesprek in te breken de aftocht blaast. Of er ontstaat gekissebis waarna iemand zich al dan niet gespeeld beledigd uit de voeten maakt of liegt dat hij nog ergens naartoe moet.

Een onderwerp dat angstvallig wordt vermeden, is dat de nieuwe brug hen allemaal zal overleven, tenzij Poetin dit als strategische infrastructuur aanziet en er binnenkort een raket op gooit. Vlakbij het water aan de kant van Bissegem bevindt zich het kerkhof. Ik denk niet dat je liggend in een graf of in de beslotenheid van een urne de brug kunt zien, ook al is die veel hoger dan vroeger. Nu, en straks als ze af is, nog eens goed kijken dan maar.

===================

Daar kwam een dichtregel langs

Het was putje winter en al laat. Joran Cracco, zelfverklaard dichter, had net één been onder het laken geschoven. Het andere stond nog op de balatum. Hij had zijn tanden gepoetst, wat gedronken, geplast en zijn handen gewassen, netjes in die volgorde, en verlangde naar het warme lichaam van zijn vriendin.

Toen ineens kroop een dichtregel van onder het bed. Joran geeuwde en vroeg de regel beleefd doch kordaat zijn slaapvertrek te verlaten. Ook een dichter heeft recht op wat privacy en wil wel eens een paar uur van die om aandacht jengelende zeurpieten af.

‘Als je een hele straffe versregel bent, zal je hier morgen nog wel zijn, dan schrijf ik je op. Beloofd!’, zei Joran.

De dichtregel liet zich niet zomaar afschepen en dreigde: ‘Ik ga naar Denoo, Rigolle of Jantje van meenen of…. of Rik Dereeper, of neen … naar Maud Vanhauwaert.’

Bij die laatste naam verhief hij zijn stem en proestte het uit. Joran was nu helemaal wakker en rolde schuddebuikend van het lachen achterover. Zijn vriendin kreunde in haar slaap. Met een afwerend handgebaar maande Joran de dichtregel aan wat stiller te zijn.

‘Vanhauwaert, geef toe, daar ben ik toch veel te goed voor’, siste die schalks.

‘Je weet het’, zei Joran. ‘Kom, je mag blijven, ik breng je naar de logeerkamer. Eigenlijk ben je best wel grappig. Misschien komen we ooit nog samen in Het Liegend Konijn.’

‘Whoop whoop’ joelde de dichtregel en speels wapperde hij met zijn komma’s.

‘Ssssst, stil nu toch!’ Joran duwde de dichtregel snel de logeerkamer in, maakte met zijn handen een opstapje, want het was een niet zo lange dichtregel, zodat die in het netjes gedekte eenpersoonsbed kon klauteren.

‘Slaapwel, dichtregel’, fluisterde Joran en hij trok voorzichtigjes de deur dicht.

Prima regel, dacht Joran nog, toen hij zich tegen zijn vriendin aan vlijde. Morgen ga ik op zoek naar een sterke strofe waarin hij zich veilig en geliefd kan voelen.

===================

Worstelen in de cd-klasse

foto: website gemeente Wevelgem

‘Weet je wat ik vanavond ga doen?’ vraag ik aan mijn collega’s. Ik wacht een paar seconden om de spanning wat op te drijven. ‘Cd’s kopen!’ Hilariteit alom. Ik speel mijn rol van jonge, hippe, grijze pépé met verve. Ik, nog altijd die rare kwiet zonder smartphone, maar tussendoor stel ik wel vast dat niemand meer op de hoogte is van ChatGPT dan ik.

De bibliotheek van Wevelgem verkoopt haar cd-collectie. Ik heb vooraf een lijst gemaakt met 60 cd’s, van 10cc tot Zucchero. Ik verover er uiteindelijk 18, sommige van op mijn lijst, andere waar kwansuis mijn oog op valt.

Ik ga erheen met een gemengd gevoel. Grote kans dat ik veel van die cd’s misschien maar één of een paar keer zal beluisteren, want ik luister eigenlijk alleen naar cd’s in de auto en ik rijd bijna nooit auto. Gemengd gevoel omdat dit mij doet denken aan die twee keren dat ik op het werk voor een prikje een afgedankte pc kocht, waarvan een met een monitor erbij. Na jaren in de weg te hebben gestaan, zijn die spullen ongebruikt in het containerpark beland.

Gemengd gevoel omdat een cd, net zoals een LP, toch dat ding was met drie goeie liedjes en negen minder goede, waarvan je wilde dat je alleen die drie overhield, wat tegenwoordig perfect mogelijk is, zelfs voor iemand zonder apps en Spotify.

Zoals verwacht is het om 18u.30 al razend druk. Sommige muziekliefhebbers willen een valse start nemen. Maar het bibliotheekvolk is slim. De rekken met cd’s zijn afgedekt met dekens, die pas worden afgenomen om 18u.30.

Wie echter nog slimmer wilde zijn dan de bibliotheekmensen zijn zij die in de laatste week cd’s hebben ontleend die ze eigenlijk willen kopen. Handel met voorkennis. Die komen die schijfjes straks terugbrengen en zeggen dan met een onschuldig communicantenfacie: ‘O, oei, de collectie verdwijnt, wel, ik zal die dan maar kopen zeker. (grijns grijns)’ Ik behoor niet tot dat slag volk. Ik ga me niet verlagen tot foefelarij voor een paar stomme cd’s van 2 euro het stuk. Ik draag mijn waardigheid hoog in het vaandel.

Het is een getrek en gedrum aan de rekken. Ideaal scenario voor een coronagolfje. Aantal mensen met een mondmasker: 1. Koovie is er en buurman Lode, en ik wissel een paar woorden met de burgemeester en met Koen natuurlijk, Koen D’haene, makker al van in de lagere school en stafmedewerker van de bib. Na een klein uur ben ik het geworstel tussen de rekken spuugzat. Ik kom misschien nog eens terug.

Bij het weggaan ontmoet ik Bart, gepensioneerd bibliotheekmedewerker. Hij heeft altijd de muziek gedaan. Het opruimen van de collectie is een steek in zijn hart, zegt hij. Hij was het die mij meer dan 40 jaar geleden ontving in wat toen nog de discotheek heette – discotheken in de andere betekenis van het woord bestonden nog niet – in een vleugel van de Gemeentelijke Basisschool, waar ook de bibliotheek gevestigd was. Ik wilde platen ontlenen, maar moest hem eerst mijn pick-upnaald tonen. Dat werd een gesakker. De naald uit de pick-uparm van de platenspeler in het muziekmeubel van mijn ouders peuteren, als dat maar goed kwam. Bij elke plaat zat een wit karton waarop Bart de krassen tekende. Als je krassen op het vinyl bij maakte, moest je betalen.

Het kwam goed. Als ik mijn ogen sluit, dan denk ik spontaan aan deze drie platen die ik ooit in de discotheek ontleende: Who Are You van The Who, Yesterdays van Yes en Crapule de luxe van Bert De Coninck & Fran.

Neen, geen vraagteken na Who Are You. Een mens moet zich niet al te veel vragen stellen, gewoon blijven ademen tot het op een dag zal stoppen.

===================

Garageland

In de begingeneriek van de serie 1985, die momenteel loopt op één, zie je een rij LP’s die in het midden uit elkaar is gevallen, zodat de hoes van London Calling van The Clash duidelijk in beeld wordt gebracht.

Ik heb het hier al vaker gehad over de muziek van The Clash, die tijdens mijn jaren in het hoger middelbaar onderwijs prominent aanwezig was, over de dubbel-LP London Calling, over de driedubbel-LP Sandinista! Die laatste titel zegt genoeg. The Clash ontpopte zich van een recht-voor-de-raapse punkrockband tot een band met een politieke missie.

Niet mijn cup of tea, dat laatste. Muziek hoeft bij voorkeur niet politiek beladen te zijn, zeker niet als dat ten koste gaat van de muziek. Als teksten belangrijker worden dan noten, dan is dat volgens mij geen goede zaak. Daarom heb ik ook een hekel aan de meeste singer-songwriters, die tokkelend op hun gitaar een narratief brengen. Als ik me wil verdiepen in een politiek item of in wat dan ook, dan zijn daar andere bronnen voor.

Muziek moet in de eerste plaats ontspanning zijn, fun, net zoals poëzie overigens. De kunsten dienen net om even de grote boze buitenwereld met zijn Poetins en zijn fake news en zijn schandalitis en alles wat not right is en dat vermoedelijk voor altijd zal blijven even te vergeten.

Waar wil ik naartoe? Ook al zat dat politieke kantje er van in het begin al enigszins aan, de beste plaats van The Clash is ongetwijfeld hun titelloos debuut. Op één na allemaal korte, krachtige, strakke songs. Veel popcritici hebben die plaat met lof overladen. Vooral Career Opportunities, dat minder dan twee minuten duurt, werd geprezen.

Ik kies voor het laatste nummer van kant 2, Garageland, een waardige afsluiter.

===================