20 jaar dichter (12)

Ik heb in een vorige aflevering al gezegd dat ik niet dacht dat er na Kaas treft geen schuld tot het tegendeel bewezen is nog een dichtbundel zou volgen. De reden hiervoor is tweeledig. Eén, ik zat volop in mijn zesjarige opleiding fotografie die mijn aandacht opeiste. Twee, ik had na de publicatie van Kaas treft geen schuld tot het tegendeel bewezen is niet één valabel gedicht meer over, geen restje om op voort te borduren, geen aanzetje voor een zevende bundel. Op, op, alles was op.

Uiteindelijk kwam het dan toch weer op gang. Vraag me niet wat, hoe of waarom? Ik herinner mij dat ik een reeks gedichten wilde schrijven over film. Uiteindelijk is dat een wel heel klein minireeksje geworden met als neerslag in de bundel de gedichten ‘Kliphanger’ en ‘KNT’ (ook wel gekend als het Duploblokje-gedicht). Ondertussen weet ik dat je in poëzie niets hebt te willen. Het komt als het komt en het gaat waarover het gaat.

‘Abba Gold Europe’, ‘De begrafenis van tante Cécile’, ‘De Vlasblomme’ (restaurant in Kortrijk, ooit eens een dagschotel gegeten daar) en ‘Praeter’ zijn losjes op autobiografische feitjes geënt. En de rest heb ik in vlagen uit mijn koker geperst. Waarom vlagen? Omdat ik geen schrijfpatroon heb. Ik kan acht gedichten op gang trekken op één dag en er van die acht na langdurig schaven en polijsten een viertal overhouden, waarna dan weer een lange periode van helemaal niks volgt. Ik ben de hardst werkende luie dichter van Vlaanderen en Nederland. Je kunt het ook efficiëntie noemen. Of metier.

Ik laat nu uitschijnen dat Het dikke meisje en de ziener traag tot stand kwam, maar tussen de laatste en de voorlaatste bundel ligt minder dan vier jaar. Peter W.J. Brouwer, een heel goede dichter en schrijver, en een fantastische kerel, kwam bij mij langs in juli 2017. Hij was het die mij in contact bracht met uitgeverij In de Knipscheer. Toen, in juli 2017, was mijn typoscript al grotendeels klaar. Zo traag ging het nu dus ook weer niet. Dat blijft voor mij het mysterie van het schrijven: dat je van een leeg blad een niet-leeg blad maakt en hoe dat in zijn werk gaat. Veelschrijvers zullen mij uitlachen met mijn zeven dunne boekies, maar dat mag. Ik ben graag bereid om mee te lachen. Zelfspot is mijn ding.

Uit Het dikke meisje en de ziener een gedicht dat op redelijk wat bijval kon rekenen. Het gaat niet over het mysterie van het schrijven, maar over het mysterie van het leven.

WAAROM

waarom is er ruimte?
waarom is er tijd?
waarom zijn er honden en bomen en vogels en het menselijk ras?
en waarom ben ik hier en niet daar?
waarom zijn er gelovigen?
waar geloven ze in?
waar gaan we heen als het voorbij is vader?

mijn vader zwijgt zoals altijd 
en blijft zwijgen tot zijn zwijgen pijnlijk wordt
dan haalt hij diep adem opent zijn mond
ademt uit en laat zijn mond terug dichtvallen
zegt dan dat ik het aan mijn moeder moet vragen
dat zij het antwoord op heel veel vragen weet
ik zeg oké 
en vraag niemand iets
mijn moeder zwijgt nooit
maar geeft geen antwoorden
omdat ze niet weet wat vragen zijn
mijn moeder is een uitroep 
die tussen aanhalingstekens leeft

onzichtbaar zweven ze om me heen
ik hoef alleen maar te wachten 
tot de tijd zijn werk doet
tot mijn hersenen volgroeid zijn
dan doe ik hebbes gemene rotmysteries 
met jullie airtje van ons krijg je niet lul

waarom zijn er anderen en waarom is er mij?
waarom kust mijn vader nooit eens mijn moeder
en mijn moeder nooit mijn vader
ook niet als ik niet kijk?
en waarom heb ik pijn als ik ziek ben
pijn als ik gezond ben
maar nooit pijn als ik slaap?

en waarom is er ruimte? waarom is er tijd?

===================

Advertentie

20 jaar dichter (11)

KAPITALISME

telkens als ik mijn bankkaart kus
sterft er ergens op aarde een kind
een klein anoniem teringtyfusklotekind 
dat ik door mijn kordaat ingrijpen
verhinder de nieuwe hitler te worden

ik kus mijn bankkaart lik ze 
wrijf ze hard tegen mijn eikel aan 
en sis dat alle ongeboren dictators 
dood moeten en wel meteen

ach was ik maar een eeuw 
eerder geboren wat een ellende 
had ik niet voorkomen

Ik had als tweede gedicht uit Kaas treft geen schuld tot het tegendeel bewezen is voor opnieuw een verhalend gedicht met een hoek af, zoals ‘Ga heen en koop tv’, ‘Gemoedelijk restaurantgesprek’, ‘Hygiëne’ of ‘Salade’, kunnen kiezen. Dat zijn de gedichten waar ik het meest van houd: geestig en een tikkeltje brutaal.

Behoort bovenstaand gedicht niet tot die groep gedichten dan? Neen, voor mij niet. ‘Kapitalisme’ is niet geestig – ik verkies het Engelse woord witty –, alleen maar brutaal. In het echte leven heb ik een hekel aan brutaal. Ik vermijd geruzie, geredetwist, venijn, controverse, discussie et cetera. Maar omdat ik moeilijk overweg kan met klojo’s, idioten, minkukels en mispunten, die mijn pad kruisen en die in alles wat ze doen niet hetzelfde perfectionistische niveau betrachten dat ik nastreef, durf ik mijn ergernis en onvrede wel eens te uiten. Bij voorkeur mondeling, want als ik mijn scherpe pen moet bovenhalen, dan zijn die klojo’s, idioten, minkukels en mispunten nog niet jarig. (En vaak denk ik dan: Hoorne toch, wat een zonde van al die verspilde energie, we gaan tóch allemaal dood.)

Desalniettemin zijn het echte leven en het geschreven leven twee afzonderlijke entiteiten. Voor de voorstelling van Kaas treft geen schuld tot het tegendeel bewezen is in Cultuurcentrum Guldenberg in april 2015 had ik een aantal gedichten geselecteerd die ik zou voorlezen. ‘Kapitalisme’ was er een van. Ineens zag ik in het publiek een echtpaar, waarvan ik de man vaag ken omdat hij een schrijfcursus bij mij volgde. Die mensen hebben twee jonge kinderen moeten afgeven aan de dood. Dat wist ik. Heel even heb ik overwogen om daarom bovenstaand gedicht niet voor te lezen. Ik heb het toch gebracht. Net omwille van die scheiding tussen wat echt is en wat op papier gebeurt. En omdat ik wist dat die mensen verstandig genoeg waren om te beseffen dat ze de presentatie bijwoonden van een fictieboek.

‘Kapitalisme’ behoeft weinig uitleg. Letterlijk staat er dat de ik-figuur aan een dwanggedachte lijdt. Telkens als hij iets intiems doet met zijn bankkaart, sterft er ergens een kind. Dat vindt hij een goede zaak, want elk kind is een potentiële massamoordenaar. Indien hij een eeuw eerder was geboren, had hij Hitler kunnen uitschakelen vóór die al die ellende kon aanrichten. Het de-hond-bijt-in-zijn-eigen-staartdingetje van dit gedicht is dat de ik-figuur zelf een massamoordenaar is zonder dat hij dat inziet. Integendeel, hij denkt net dat hij de mensheid behoedt en beschermt. Redelijk actueel eigenlijk.

Het is geheel toevallig dat ik in aflevering 10 en 11 van deze reeks een gedicht opvoer waar de naam Hitler in voorkomt. Hij komt slechts twee keer voor in de bundel. Het is niet dat de man mij fascineert of zo. Voor mijn generatie is hij de verpersoonlijking van het kwaad. De komende generatie zal het misschien over Poetin hebben. De jonkies kennen Hitler niet meer, Poetin is the new kid on the block. Alhoewel, gisteren niks over die oorlog in het journaal. Het is oud nieuws geworden en het enige wat de mensen aan die oorlog interesseert, is de schommeling van de gasprijs. Zie maar hoe snel corona vergeten werd. De tijd dat je niet op een bankje in het park mocht zitten, dat die bankjes omwikkeld waren met roodwitte linten, wanneer was dat ook alweer? De late middeleeuwen?

Waarom is de titel ‘Kapitalisme’? Omdat de fetisj een bankkaart is? Omdat het kapitalisme over lijken gaat? Er zit een aanklacht in het gedicht tegen het neoliberalisme en consumentisme. Geld regeert de wereld, niet de menselijke waarden die mij als kind werden aangeleerd, thuis en op school, toen het leven en de wereld nog heel gewoon waren. Het is in de zeven jaar na het verschijnen van Kaas treft geen schuld tot het tegendeel bewezen is alleen maar erger geworden. En het zal nog veel erger worden.

Vooralsnog smeult het, maar het brandt nog niet. Ordediensten, toch een belangrijke schakel voor de maatschappelijke rust, worden de jongste jaren behoorlijk op de proef gesteld. Er komt een tijd waarop die zullen zeggen: we zijn het beu om de pispaal te zijn, zoek het zelf maar uit! Dan is het hek van de dam. Dan komen de horden, waar ik het hier al vaak over heb gehad, eraan. Zorg maar dat je tegen die tijd enige wolfijzers en schietgeweren in huis hebt gehaald gelijk het modale gezinnetje, bestaande uit vader met hoed en boots, moeder met voorschoot en kapje, en twee dochtertjes met geinige vlechtjes, dat in hun houten huisje op de prairie in een ouderwetse cowboyfilm van alle kanten belaagd wordt door booswichten.

Soit, het duurt nog wel even zeker? Tegen de tijd dat het oude continent helemaal in de fik staat, is deze jongen kassiewijle. Alhoewel, het gaat wel heel snel de verkeerde kant uit en ik heb goede genen, ook dat nog. Tot het zover is belijden we het evangelie volgens de clown-filosoof Bassie die zei: altijd blijven lachen.

===================

20 jaar dichter (10)

Het zou de waarheid geweld aandoen te beweren dat mijn zesde dichtbundel Kaas treft geen schuld tot het tegendeel bewezen is uit 2015 een stijlbreuk vormde met zijn voorganger Het is fijn om van pluche te zijn. Ik denk niet in termen als verandering en vernieuwing en jezelf opnieuw uitvinden. Marketingpraat. Ik maak gedichten en als ik er genoeg kwaliteitsvolle heb, giet ik die in een bundel, waarbij ik de kwaliteit bundel na bundel naar een hoger niveau probeer te tillen.

Dat gieten gebeurt sinds Het is fijn om van pluche te zijn op een hoogst simpele manier. De volgorde van de gedichten in de bundel is op titel, alfabetisch. Waarmee ik wil zeggen: het maakt niet uit. Maar waarbij ik er wel zorg voor draag dat het openingsgedicht een waardige opener is.

Inhoudelijk geen stijlbreuk, maar wel vormelijk. Het is fijn om van pluche te zijn is kleurrijk met een uitbundig, nogal groot, kinderachtig lettertype. Kaas treft geen schuld tot het tegendeel bewezen is is zwart en wit en grijs, met een kleiner, serener en serieuzer lettertype. Een aantal gedichten is minder wijdlopig, gebalder.

In Kaas treft geen schuld tot het tegendeel bewezen is laat ik voor het eerst – het folietje op het einde van Het is fijn om van pluche te zijn uitgezonderd – hoofdletters, punten en komma’s achterwege. Andere leestekens zoals uitroepteken, vraagteken en gedachtestreepjes komen wel nog voor.

Later, in Het dikke meisje en de ziener en in mijn nog te verschijnen bundel met als werktitel Mens is de naam, heb ik de hoofdletter terug verwelkomd. Soms wil ik die, soms niet. Gevoelsmatig. Als ‘God’ beter oogt dan ‘god’ en ‘B-film’ beter dan ‘b-film’, dan moet je de hoofdletter toelaten.

Terug naar 2015. Ik kan het niet laten om uit Kaas treft geen schuld tot het tegendeel bewezen is een gedicht te kiezen met wederom een weerhaakje aan.

TEXTIELHUIS

cocktails moeten betaalbaar zijn als het over aids gaat
staat er op mijn placemat 

aan de belendende tafel zit tussen zeven gepensioneerde blanken
een neger in een veelkleurige tuniek
wijd van snit met een zee van ruimte voor het klokkenspel

hier te eten maakt van mij een goed mens
de dienster komt uit myanmar en de barman uit soedan
afrekenen voelt als ontwikkelingshulp
het loont de soedanees praat al platter dan ik 

hier vind je ook lieden die niks geven om welke ideologie dan ook
alleen om de goedkoop
ze zouden zelfs komen als hitler himself achter het fornuis stond
hij heeft een paar joden gepest maar zijn prijzen zijn scherp

ineens rinkelt een gsm 
de neger tast in zijn wijde broek
zou het een van zijn vrouwen zijn?
hij kijkt in zijn bord 
ik ben hutsepot met braadworst aan het eten
daar kan de vrouw zich niets bij voorstellen

in het textielhuis komen ook lokale politiekers uit de vorige eeuw
niet voor het eten maar voor vergeefse blikken van herkenning

Het Textielhuis, zoals de naam laat vermoeden een nering van de socialistische vakbond, was gevestigd in de Rijselsestraat te Kortrijk. Toen ik nog in het centrum van Kortrijk werkte, heb ik er een keer of drie een dagschotel genuttigd. Sociale economie. Later kon je er niet meer eten en ik meen uit de media op te maken dat het pand een herbestemming kreeg of krijgt.

Wat kan een mens zoal doen als hij moet wachten op zijn dagschotel? Een bierkaartje nemen, kijken of hij een balpen bij zich heeft – meestal heb ik die niet op zak, maar die dag gelukkig wel – en notities maken.

Of het allochtone personeel echt uit Myanmar en Soedan kwam weet ik niet. Iedereen die dit weblog volgt, weet dat ik een koele minnaar van massamigratie ben, om het eufemistisch te stellen. Maar als inwijkelingen werken voor de kost, hun best doen om een woordje Nederlands te spreken, vriendelijk zijn en geen airtje hebben van ‘pas op hoe je kijkt naar mij of ik dien een racismeklacht tegen je in’, dan sluit ik hen in mijn armen.

Het meest schokkende, voor wie daar vatbaar voor is, zit in de vierde strofe. Maar wie door de woorden heen kijkt, snapt wat ik bedoel: er is weinig nodig opdat mensen hun principes overboord gooien. Zeg tegen een vegetariër dat hij 1.000 euro krijgt als hij een lapje vlees eet en hij speelt een heel rund naar binnen. Dat soort geschipper. En vergoelijken achteraf, dat is eigenlijk nog het ergst van al.

Het gedicht zit vol goede vondsten, al zeg ik het zelf. En bevat ook een cliché. Ik had ‘het klokkenspel’ kunnen vervangen door iets anders, ‘zijn chocolate salty balls’ bijvoorbeeld, maar dat klinkt te omslachtig en dan moet de lezer het lied van Chef kennen om helemaal mee te zijn. Een gedicht schrijven is voortdurend afwegen welk woord je wel en niet gebruikt. Schrijven, laten rusten, schaven, laten rusten, schaven, laten rusten, polijsten … tot je op zekere dag meent dat het af is. En vervolgens in die mening berusten.

===================

20 jaar dichter (9)

LICHAAM VAN CHRISTUS

Alle hagelwitte navels en egocentrische peniscentra nog aan toe. 
De zoon van de Heiland, een vooroorlogse David Copperfield
zonder impresario, deed zijn hocus pocus en fix trix ook alleen
maar voor pussy. Vraag dat maar aan Maria, Magdalena,
Anna, Carla, Nora, Zora, Rosa, Rita, Ria, Mia en tante Fabiola.

Stelt dit het christendom in een ander daglicht, Monseigneur? 

Bijlange niet, antwoordde de hulpbisschop zonder op te kijken,
en onvermoeibaar, met een kracht sterker dan zijn geloof, ging hij 
verder met het pletsen van zijn kardinaalsrode roede tegen de roze 
wangetjes van de misdienaars, die op hun knieën gezeten met devoot 
gevouwen handen aan één stuk door Lichaam van Christus prevelden.

Ik nam dit gedicht op in Het is fijn om van pluche te zijn uit 2012. Maar het gedicht is veel ouder. Ik was kwaad op mezelf omdat ik het niet eerder durfde te publiceren. Nu lijkt het geïnspireerd te zijn door de zaak-Vangheluwe, terwijl ik het al schreef jaren daarvoor.

Een gedicht waarin Jezus wordt voorgesteld als een man die middels zijn succesvol gegoochel de vrouwtjes binnendoet en daarmee zijn vertegenwoordigers op aarde inspireert om eveneens hun roede te kletsen tegen alles wat ze maar raken kunnen, het is eens wat anders dan een dichie waarin de mist in de bomen hangt of de zon ter kimme stijgt.

Ik zal er vast de Merendree-poëzieprijs niet mee winnen, maar het is wel telkens weer een plezier om een streepje vuigheid te schilderen op de vacht van de poëzie, die in haar meest miserabele vorm nog wolliger is dan een kudde schapen in de Schotse hooglanden die zo omvangrijk is dat zelfs de meest uitsloverige herdershond bij zichzelf denkt: dit gaat te ver, woef, dit zijn geen normale werkomstandigheden meer, woef, ik denk dat ik mij maar beter eens tot mijn vakbond wend, woef woef.

‘Fix trix’ komt uit een animatieserie die op tv kwam toen ik nog een kleine jongen was. Vermoedelijk Tsjecho-Slovaaks, je weet wel, met op het einde het woord ‘konec’ in beeld. Een eenvoudig tekenfilmfiguurtje werkte zich in elke aflevering in nesten, bevrijdde zich middels een slimmigheidje uit die nesten en zei toen ‘fix trix’ ofte ‘ik heb het met een trucje gefikst’.

Ik heb altijd beweerd dat poëzie zich niet moet inlaten met maatschappelijk engagement, dat de poëzie daarboven moet staan. In Het is fijn om van pluche te zijn zitten wél een aantal geëngageerde gedichten. Het bovenstaande is daar een voorbeeld van.

Met de bundel Het is fijn om van pluche te zijn had ik mijn toppunt van absurdisme, onnozelheid en recalcitrantie bereikt. Drie jaar later, in 2015, kwam Kaas treft geen schuld tot het tegendeel bewezen is uit. Op de cover staat een man met zijn rug naar de kijker gekeerd. Kaas … zou mijn laatste bundel worden, daar was ik van overtuigd. Die man moest dat symboliseren. Maar zoals we nu weten, het werd niet mijn laatste. In de volgende twee afleveringen ga ik dieper in op die zesde bundel Kaas treft geen schuld tot het tegendeel bewezen is.

===================