Treinzinnen en roze oksels

Een niet meer zo jonge vrouw speelt Candy Crush op haar telefoon.

Eén keer swipet ze naar een spiegel, gaat met haar hand door haar haar, waarna ze verder speelt.

Ik lees in een oude Knack een interview met een politica die graag de stoere uithangt en zich gelukkig mag prijzen dat boeren minder geneigd zijn om met ontvoering te dreigen dan drugscriminelen.

Ze zegt in het interview best wel een aantal dingen waar ik een zelfde mening over heb.

Toch zal ik nooit voor haar stemmen.

Door de harde wind worstel ik een tiental minuten met mijn regencape vooraleer ik die over mijn hoofd krijg.

Ik betreed het vergaderlokaal met mijn muts nog op en mijn regencape nog aan.

Mijn vrouw zegt dat ik die in de hall had moeten uittrekken, dat ik zoiets alleen maar doe om op te vallen.

Willen opvallen?

Ik?

Ik die ooit het minst opvallende kind aller tijden was?

Ik denk het niet.

Klein beetje misschien.

Ik doe graag datgene wat de massa niet doet, ben aan de ene kant oerconservatief en aan de andere kant een ietsepietsie tegendraads – net zoals mijn vader – en kan dat hoe langer hoe minder wegstoppen, zowel in daad als in woord.

Telkens neem ik me voor een meeting lang te zwijgen, maar het lukt me niet.

Joeri heeft zijn trein dertien minuten eerder dan ik.

Ik zeg dat hij mag doorstappen en mij achterlaten.

En eerlijk gezegd, ik stap het liefst alleen.

Of beter, ik praat niet graag tijdens het stappen.

Wat moet een mens ook altijd zeggen?

Er zijn opvallend veel spoorwijzigingen, maar geen vertragingen.

Ik ben te vroeg en verkies met dit weer te wachten in de drukke vertrekhal in plaats van op het perron.

Werkelijk iedereen zit op zijn telefoon te kijken, maar dan ook werkelijk iedereen.

Ik zit met mijn rug naar het tafereel, maar jongeren met een 2de klasse-abonnement die in 1ste klasse zitten, krijgen van de vrouwelijke conducteur een uitbrander waar geen eind aan komt, met daarbovenop waarschijnlijk, als ik het goed hoor, een boete.

Bij het uitstappen zie ik dat het gaat om één blank schoolmeisje en niet om een groepje allochtone pubers zoals gewoonlijk als het gaat om reizigers zonder ticket of die in het verkeerde rijtuig zitten.

Even kruist de blik van de conducteur de mijne en ik zeg: ‘Ge hebt gelijk dat ge streng zijt.’

Ik gebruik het woord ‘streng’ omdat ze dat net daarvoor tegen het meisje ook in de mond nam.

Op het moment dat ik het zeg, heb ik er al spijt van.

Waar moei ik me mee?

En toch ook niet.

Als iedereen rechtvaardig zou zijn en naar rechtvaardigheid streven zoals ik, dan zou de wereld een betere plek zijn.

Of zei ik dat alleen maar om op te vallen?

Neen, nooit bij mensen die ik niet ken.

Ik ben van oordeel dat, als we de wereld terug een goede richting willen uitsturen, hard moeten optreden tegen zij die de boel verzieken.

’s Anderendaags hoor ik in een opgenomen zaalshow Freek de Jonge zeggen – ik parafraseer – dat van het triumviraat geloof, hoop en liefde dat eerste al een tijdje verdwenen is, en dat nu ook de hoop er stilaan van onder muist, en dat als er geen hoop meer leeft bij mensen het einde der tijden nabij is.

Het rode jasje van Freek geeft af op zijn wit hemd, waardoor hij na de uittrekken van dat jasje de rest van de show moet volmaken met roze oksels.

===================

Advertentie

Vogeltje

Mijn gedicht ‘Vogeltje’ uit mijn debuutbundel Niets met jou en mijn compilatiebundel Grootste Hits! De Jaren Nul is opgenomen in de bloemlezing Van vogels krijg je nooit genoeg, samengesteld door Jan de Bas en Arie Bijl.

Bij de hyperlinks hierboven bevindt er zich een naar een interview dat ik gaf aan Knack. Ik wist dat Grootste Hits! De Jaren Nul door Bart Van der Straeten gerecenseerd werd, maar ik wist niet meer dat daar een kort interview aan gekoppeld was. Ik stel vast dat ik dertien jaar later nog altijd achter de uitspraken sta die ik toen deed.

Citaat

De kloof tussen gewone werknemers en topverdieners neemt toe. De vruchten van de technologische vooruitgang gaan naar een kleine groep mensen en dat leidt tot polarisatie in de samenleving. Het kapitalisme van de grote bedrijven laat de meerderheid van de huishoudens in de steek en zorgt voor een ideale voedingsbodem voor populisme. Mensen vinden dat ze toch maar weinig te verliezen hebben en stemmen voor extreme partijen. […] De bestorming van het Capitool op 6 januari 2021 was nog wel geen oorlog, maar het was toch een opstand. Zie ook de vele betogingen van de gele hesjes, van mensen die zich in de steek gelaten voelen, die niet zelden uitmonden in rellen. Mensen die vinden dat ze in een onrechtvaardige situatie zitten en niets meer te verliezen hebben, zijn tot veel in staat.

(Jan Eeckhout in Knack van 16 februari 2022)

Deed me denken aan dit bericht dat ik hier ooit postte en aan fragmenten uit het interview dat ik onlangs gaf aan Roer. Jan Eeckhout, econoom, verwoordt het exact zoals ik het ook aanvoel.

Hoe erg en schrijnend en weerzinwekkend het ook is wat zich momenteel afspeelt in Oost-Europa, wat ons te wachten staat over afzienbare tijd zal van een andere orde zijn dan het geweld van een despoot die een territorium opeist waarvan hij meent dat het het zijne is. Als ‘de horden’, zoals ik ze graag noem, of ‘mensen die niets meer te verliezen hebben’, zoals Eeckhout ze noemt, de macht van het getal zullen hebben verworven, is het hek van de dam.

Quote

Ik lees in Knack van 26 januari 2022 op pagina 85 de volgende quote van gewezen tv-maker Jef Rademakers:

Elk woord wordt letterlijk genomen, ironie is niet meer begrepen. Dom zijn de mensen altijd geweest, maar de dommeriken hebben het laken naar zich toegetrokken. Woke, enzo. (wuift)’

En op pagina 87 wordt de nagel nog iets harder op zijn kop geslagen.

Ik denk dat we enge tijden tegemoet gaan. Maar ik heb nooit van optimisme geblaakt, je kunt me gerust cultuurpessimist noemen. Hoe ouder ik word, hoe meer ik besef dat optimisme een blijk van domheid is. Achteraf gezien, denk ik dat wij een bijzonder merkwaardige tijd hebben meegemaakt, vanaf 1945 tot nine eleven. Maar ik denk dat de boel nu werkelijk naar de kloten gaat. Het verval, de verloedering. De sfeer is gekeerd, en dat heeft te maken met immigratie maar ook met dat merkwaardige individualisme van vandaag. Nee, vrolijk word je d’er niet van. Tenzij je er af en toe een glaasje bij drinkt en er genoeg om lacht, dat is de enige manier om het vol te houden.’

Citaat

U moest eens weten hoeveel mensen ik tegenkom die zeggen: ‘Ik snap dat niet meer: al een miljoen jaar wordt er gesproken over mannen en vrouwen en nu mag dat allemaal niet meer.’ We hebben decennialang gepraat over de kerstmarkt, maar plots heet dat wintermarkt. We mogen het niet meer hebben over Zwarte Piet. De impact daarvan op gewone mensen is fenomenaal. De wereld verandert razendsnel, de ongelijkheid neem toe, velen kunnen niet meer mee. Ik snap wel waarom de gekleurde gemeenschappen af willen van Zwarte Piet. Maar ik begrijp ook dat autochtone landgenoten compleet blokkeren als ze horen dat ze eigenlijk een kolonialist en een racist zijn.

Politoloog Carl Devos in Knack van 9 juni 2021

Knack 50 jaar (slot)

Wat valt er nog te vertellen over mijn Knack-jaren? Weinig boeiends. Dat ik naast poëzie ook wel eens proza recenseerde. Veel Brusselmans, een lang artikel over Jan Cremer – Ik, Jan Cremer 1 en Ik, Jan Cremer 2 behoren nog altijd tot het allerbeste wat ik ooit las -, de biografie van J.C. Bloem en nog wel het een en ander.

Ik interviewde Herman Brusselmans tijdens de Knack-dag op de Boekenbeurs en in diezelfde jaargang van de beurs ook twee dichters, waarbij de ene dichter opeens iets onaardigs zei over de andere, waarna die andere verontwaardigd reageerde. Weg sfeer en ik diende al mijn diplomatisch talent aan te wenden om het interview terug op het serene pad te brengen. Wie die dichters waren is niet belangrijk. Een van hen is overleden en heeft daarmee zijn eerste pasjes richting vergetelheid al gezet. Want, laat ons eerlijk wezen, in de vorige bijdrage had ik het over Kopland. Wie spreekt nog over Kopland? Wie spreekt nog over Komrij, toch de paus van de Nederlandstalige poëzie geweest? Als ik tegen mensen zeg dat ik debuteerde in de Sandwich-reeks onder redactie van Gerrit Komrij, dan doet dat zelden nog bij iemand een belletje rinkelen. Evengoed kan ik beweren te zijn gedebuteerd onder redactie van Jos Vermeulen uit Zevekote.

Op een avond kreeg ik een mail van de hoofdredacteur van Knack Focus waarin werd medegedeeld dat ik niet langer kon meewerken aan Knack omdat de boekenrubriek werd geschrapt. Voortaan zou Focus die rol overnemen. Of alle freelancers verbonden aan de boekenrubriek zo’n mail kregen weet ik niet. Wat ik wel weet is dat sommigen zijn gaan blèten, tot bij Rik De Nolf, grote baas van Roularta toe, om te mogen aanblijven. Waar sommigen ook in geslaagd zijn.

Stellen dat het einde van de samenwerking mij koud liet is overdreven, maar het grote voordeel was dat ik terug wat meer tijd had voor mijn eigen literair werk. Er veranderde trouwens heel wat bij Knack in die tijd. Karl Van den Broeck vertrok. Rik Van Cauwelaert ook, naar De Tijd, samen met Koen Meulenaere.

Knack blijft een goed blad, maar door de literatuur eruit te gooien is het armer geworden. Het hoeft niet altijd over de grote economische, politieke en sociale issues te gaan. Ellenlange artikels over corona, over de regeringsvorming, over de Amerikaanse verkiezingen, over de vaccinatiestrategie… ik lees die graag, maar wie op tv de duiding volgt bij het nieuws heeft er geen boodschap aan. Die weet dat allemaal al. Ik houd van de speelse rubriek ‘Eindspel’ op de laatste bladzijde, die een korte vraag- en antwoordformule bevat. Ik houd meestal van de sportbijdrage van Jef Van Baelen, van het werk van Dirk Draulans, de aparte onderwerpen en stijl van Stijn Tormans. Een blad heeft lucht nodig en die zat ook in de boekenrubriek. Dat Focus in het boekengat is gesprongen is trouwens niet waar. Focus is er voor de filmfreaks, besteedt veel aandacht aan tv en muziek, is daarbij zeer vooringenomen, maar literatuur interesseert die redactie geen zier.

De beslissing om de boekenrubriek destijds uit Knack te halen was een verkeerde beslissing. Een van de grote misverstanden van deze tijd is dat bedrijven, organisaties, verenigingen et cetera menen dat ze zich voortdurend moeten vernieuwen. Vernieuwen, of ‘zichzelf opnieuw uitvinden’ zoals ze het graag noemen, klinkt hip, maar heel dikwijls wordt er veranderd om te veranderen. Nieuw tintje, nieuw kleurtje, nieuw geurtje. Ondernemingsnarcisme. Marketingterreur. Oude wijn in nieuwe zakken. Om bij de media te blijven, waarom is het nodig dat zenders regelmatig van naam en van logo veranderen? Waarom vliegt het decor van Het Journaal zowat elk jaar op straat om te worden ingeruild voor een ander? Inclusief andere generiek en andere tune. De kijker zit er niet op te wachten. Je wint er geen kijker mee en je verliest er geen kijker mee. Is het commercie? Wordt daar bij de VRT – andere zenders doen het ook, alle zenders doen het – iemand beter, rijker van? Het is weggesmeten geld. If it ain’t broken, don’t fix it.

Knack 50 jaar (3)

Ik ben een pietje precies. Als ik een tekst moet maken, dan lees ik die voor publicatie tien, twintig, dertig, vijftig keer opnieuw waarbij ik schaaf tot het mij helemaal bevalt. Ik heb geen eindredactie nodig, zeker geen eindredactie die mijn teksten slechter maakt. Al na enkele bijdragen voor Knack knapten mijn zenuwen toen ik merkte dat een eindredacteur in mijn recensie over het verzameld werk van Rutger Kopland ‘aan de Drentsche Aa’ had gewijzigd in ‘in de Drentsche Aa’. De Drentsche Aa is een beek die in het werk van Kopland af en toe wordt vernoemd. Na de lapsus in de kersverse papieren Knack te hebben opgemerkt, checkte ik mijn originele versie om te zien of ik die fout niet zelf had gemaakt. Neen, had ik niet. Kreeg vervolgens hartkloppingen. Mailde naar de redactie in Evere om beleefd – altijd beleefd blijven – te vragen waarom ‘aan de Drentsche Aa’ ineens ‘in de Drentsche Aa’ was geworden. Het laconieke antwoord luidde dat de eindredacteur ‘dacht dat de Drentsche Aa een natuurgebied is’. Dacht, zonder het te checken? Ja, Philip, die dacht dat zonder het te checken. Foutje moet kunnen, daarmee trachtte de eindredactie mij af te schepen. Wat ook lukte, want wat kon ik doen? Alle Knack’s van die week uit de handel halen? Ik klaagde hierover bij hoofdredacteur Karl, maar ja, zo’n man kiest natuurlijk altijd partij voor zijn vaste krachten boven een simpele freelancer. Uiteindelijk kon ik deze vreselijke toestand aanwenden om de eindredactie, twee man sterk, te bezweren met hun pollen van mijn teksten te blijven. Dat lukte aardig. Ik zorgde er ook altijd voor mijn tekst iets korter te maken dan toegelaten om te vermijden dat men erin moest knippen. Lukte aardig, uitzonderingen daargelaten. In een korte recensie van een bundel van Vrouwkje Tuinman werd in het midden van de tekst een hele zin weggelaten. Natuurlijk net een zin die een bruggetje maakte tussen twee tekstflarden en daardoor niet kon gemist worden. Beter is om gepubliceerd werk niet meer na te lezen, wat verkeerd liep valt toch niet meer te redden. Maar ja, dat is makkelijker gezegd dan gedaan.

Wie in het boekenvak werkzaam is of er contact mee heeft, weet wat voor een lakse wereld het is en wat er allemaal fout kan lopen. Ik heb in die twintig jaar in het vak van alles meegemaakt. Het probleem is dat ik die pietluttige dingetjes, waarvan een ander zegt ‘ach ja’ en de schouders ophaalt, ook altijd direct opmerk. Ik fantaseer wel eens dat ik blind ben, hoe heilzaam dat zou zijn voor mijn gemoedsrust. Er kan in een boek geen letter uit het lood staan of ik heb het gezien. Als het eigen werk betreft, kan het me mateloos ergeren. Eenmaal gedrukt is het onomkeerbaar. Het onomkeerbaar zijn van dingen, en nu heb ik het niet alleen over copywriting, ervaar ik als een enorme last. Alles zou een ‘pijltje terug’ moeten hebben, een functie ‘Ongedaan maken’, een CTRL-Z. Rijd je met de fiets een oud dametje omver, CTRL-Z. Brandt het huis af, CTRL-Z. Te veel zout in de soep gestrooid, CTRL-Z. Tante Irma ongewild beledigd waardoor die haar handtas pakt en boos wegloopt, CTRL-Z. Een iets te natte scheet gelaten, CTRL-Z. Een eindredacteur die ‘aan de Drentsche Aa’ wijzigt in ‘in de Drentsche Aa’, CTRL-Z en CTRL-Z blijven herhalen tot de kerel terug in Evere aan zijn bureau zit en hem ontslaan voor hij nog eens iets kan bedenken zonder te verifiëren. Een gocart op Mars? Leuk, maar niet wat we nodig hebben. De menselijke CTRL-Z, die moeten we hebben. Wat een prachtige wereld zou dat zijn. Eeuwig blijven leven? Ja, nu wel! Waar moet ik tekenen?

Het ergste van dat hele Kopland-gedoe vond ik nog de mogelijkheid dat de dichter, waar ik een klein jaar eerder een wijntje mee had genuttigd tijdens een poëziefestival annex gezellige babbel, die recensie onder ogen zou krijgen, waarna hij me ongetwijfeld een lompe lul zou vinden, die dan wel zegt een fan te zijn van zijn poëzie, maar niet eens weet dat de Aa een beek is!

Wie denkt dat ik dit allemaal verzin, de recensie staat nog altijd integraal online, merk ik al googelend, met de fout er nog in. Je zou denken dat ze dat toch tenminste online even corrigeren, maar wat zou het. Even bekruipt mij de zin om Knack te mailen met de vraag om van die ‘in’ alsnog een ‘aan’ te maken, maar dan wordt deze blogpost een leugen. Er bestaat dan toch een manier om een euvel in een tekst te neutraliseren. Er een hoop andere woorden tegenaan gooien. Is bij deze gebeurd.

Knack 50 jaar (2)

Niet lang voor ik door Karl Van den Broeck werd aangezocht om voor Knack bijdragen over literatuur, en meer in het bijzonder over poëzie, te leveren, had ik Poëzierapport opgericht. Het was de tijd van de weblogs. Ik had er een gemaakt voor mezelf, deze, en al spelend met de tool Blogger had ik stoemelings een andere weblog gemaakt. Ik besloot dichtbundels te bespreken en die op die weblog te publiceren. Poëzierapport moet door Karl Van den Broeck, behalve hoofdredacteur een kenner en liefhebber van literatuur én de zoon van een bekend en gewaardeerd auteur, zijn opgemerkt. Zo moet het gegaan zijn, zo kwam ik bij Knack terecht.

De poëzierecensiewebsite Poëzierapport had ik opgericht om twee redenen. Eén: ik schrijf graag. Twee: de aandacht in kranten en magazines voor poëzie werd almaar geringer, Poëzierapport moest de poëziekritiek een digitale boost geven. Het is dan ook ironisch dat ik, door een digitaal initiatief te nemen als antwoord op de tanende aandacht voor poëzie in de print media, zelf in de print media terechtkwam.

Door mijn werk voor Knack kon ik minder tijd besteden aan Poëzierapport. Ik trok een klein legertje mederecensenten aan en niet zomaar de eerste de beste. Willem Thies, Chrétien Breukers, Alain Delmotte e.v.a. kregen van mij carte blanche om hun stijl en hun poëzie-eruditie te etaleren en leverden uitstekend werk. Zo bleef Poëzierapport nog enkele jaren bestaan en werd het een begrip in letterenland. De voornaamste verwezenlijkingen van Poëzierapport zijn uiteindelijk geworden: een site die een aantal jaren talk of the town was, een schrijverskoppel en een prachtige bloemlezing met de allerbeste recensies. Die bloemlezing met als titel Dansen tot na sluitingstijd. Het beste uit Poëzierapport zou ik u te koop willen aanbevelen ware het niet dat ik zelf maar meer over één exemplaar beschik en dat het boek nergens nog te vinden is.

Ik heb in Knack tal van Nederlandse dichters onder de aandacht gebracht, maar minstens evenveel Vlamingen: Denoo, Pollet, Theunynck, Tritsmans, Heyman, Dangre, De Laere, De Crits, Verhegghe, Van Londersele, Van Tongele, Goudeseune, Rigolle, Lasoen, Gruwez, Deleu, Lecompte, Van hee, Vanhauwaert, Jooris, Mandelinck, Van den Driessche, Allewaert, Lasters, Leroy, Leenders, Declercq, Vranken, De Block, De Neef, Fierens, Van de Voorde, Troch, Eva Cox, Hans Claus… Ik besteedde aandacht aan het Poëziecentrum en de Poëziekrant, aan Het Liegend Konijn, aan de bloemlezing van Meander, aan de jubileumuitgave van Digther, aan de Gentse bloemlezing van Guido Lauwaert… het is haast te veel om op te noemen, deze opsomming is verre van volledig. Eén ding weet ik zeker. Een pak van die namen hadden met een andere recensent nooit de Knack gehaald wegens te min, te tweederangs of niet sexy genoeg. Criteria die ik nooit heb gehanteerd. Integendeel, zelf een dichter zijnde die weet hoe lastig het is om de aandacht van de media te trekken, besefte ik maar al te goed welke taak ik te volbrengen had, wat ik kon betekenen voor collega-dichters die kwalitatief werk maken dat zelden of nooit door de grote mediakanalen wordt opgemerkt.

Heb ik met wat ik middels Knack (en Poëzierapport) heb gedaan voor de Vlaamse en Nederlandse poëzie de erkenning gekregen die ik verdiende? Ik weet het niet. Ik kreeg van mensen uit het boekenvak wel eens een complimentje voor mijn heldere, niet-academische stijl. Er was appreciatie maar, al mijn inzet ten spijt, ook afgunst. Deed ik het voor de erkenning? Alles wat een mens doet doet hij voor erkenning. Maar het was vooral gewoon heel fijn om iets te doen wat ik graag deed en dat te mogen doen in het belangrijkste en beste nieuwstijdschrift van Vlaanderen.

Ik werd vaak aangesproken op mijn scherpe recensies. Die zogezegd scherpe recensies, dat is een perceptie die helemaal onjuist is en een eigen leven is gaan leiden. Ik mocht zelf de te bespreken bundels kiezen. Ik vond het heerlijk om de dichters van wie ik hield in het zonnetje te zetten. De negatieve besprekingen in Knack zijn op de vingers van een kapot gezaagde timmermanshand te tellen. Slechts één keer heb ik moedwillig de vitriool bovengehaald. Dat was om de in die tijd niet over het paard maar over een hele stoeterij getilde snoeshaan van een kaperkapitein op zijn plaats te zetten. Ik hoef zijn naam niet te noemen, iedereen weet wie de zelfvoldane halfzachte pseudo-neuroot is die zich aanstellerig de kaperkapitein noemt. De vrees dat de redactie het stuk niet zou willen publiceren bleek ongegrond. Integendeel, de mannen op de hoofdzetel in Evere vonden het enig.

De volgende keer of volgende keren een woordje over de eindredactie, over hoe twee dichters elkaar tijdens een interview bijna in de haren vlogen en over hoe mijn medewerking aan Knack eindigde.

Knack 50 jaar (1)

Knack bestaat 50 jaar. Gedurende 6 à 7 jaar heb ik meegewerkt aan Knack, als freelancer.

In de lente van 2006 ontving ik een mail van de toenmalige hoofdredacteur Karl Van den Broeck waarin mij in luttele bewoordingen – één zinnetje, meer was het niet – werd gevraagd of ik een recensie wilde schrijven over het verzameld werk van Stefan Hertmans. Dat boek heette Muziek voor de overtocht. Gedichten 1975-2005. Ik stelde geen vragen en voerde de opdracht uit. Een hele vrijdagnamiddag lang verdiepte ik mij in de vele bundels van Hertmans die in Muziek voor de overtocht waren opgenomen. Ik kende Hertmans’ werk niet bijster goed, maar het stuk werd geplaatst als Boek van de Week. Zo slecht zal het wel niet geweest zijn. Neen, niet Boek van de Week, bedenk ik ineens. Boek van de Week was één pagina. Dat stuk over Hertmans betrof meerdere pagina’s, want de kaften van zijn bundels werden bij het artikel afgedrukt.

Hertmans was mijn examen. Ik slaagde en met mijn tweede stuk, een lang artikel over het fenomeen stadsdichter – een onderwerp dat ik beter beheerste dan het oeuvre van Hertmans en waarin ik mij volledig kon uitleven – kreeg ik van Karl lof toegezwaaid. Iets in de zin van zijn petje of zijn hoed afnemen, ik weet het niet meer precies, de mails uit die periode zijn na een computercrash verloren gegaan. Ik vind dat artikel met als titel ‘De minstrelen van de moderne tijd’ zelf nog altijd een van mijn allerbeste stukken voor Knack. Ik had punten gescoord bij de hoofdredacteur en leverde voortaan zowat om de twee weken minstens één recensie, ofwel het Boek van de Week ofwel een korte recensie die toch nog altijd één derde van een pagina besloeg. Hoofdzakelijk poëzierecensies, slechts af en toe proza of iets anders. Occasioneel eens een lang stuk, bijvoorbeeld voor de Boekenbeurs-specials Boek 06 en Boek 07.

Ik mocht me voortaan de vaste poëzierecensent van Knack noemen en ik was daar fier op. Hoe kwam Karl Van den Broeck, die ik niet kende, nooit had ontmoet, bij mij terecht? Ik heb hem die vraag nooit gesteld, weet dus ook het antwoord niet, maar ik heb wel een vermoeden. Daarover meer in deel 2.

Knoeien met Photoshop

In Knack van 6 januari 2021 staat op pagina 94 en 95 een foto van Laurens Sweeck in zijn trui van Belgisch kampioen veldrijden, een trui die hij enkele dagen later moest afstaan aan Wout van Aert. De foto trekt mijn aandacht. Er is iets met die foto.

Sweeck zit op zijn fiets en bevindt zich in een donker, winters bos. Hij kijkt quasi frontaal in de camera. Een donker bos, maar toch baadt de renner in overvloedig licht. Ha, tuurlijk, hoog tegen de linker rand van de foto, achter de rug van de renner, schijnt een felle winterzon.

Wacht eens even. Sweeck wordt van schuin vooraan belicht, zijdelings bijna. Ook de boomstammen rondom Sweeck worden vanuit die hoek belicht. Dat is behalve aan het licht ook goed te merken aan de schaduwen. Maar de zon zit achter de renner en achter de bomen. Dit klopt niet.

Wat heeft de fotograaf hier uitgespookt? Hij hanteert een externe flitser die links van hem staat, los van de camera. Met dat flitslicht wordt Laurens Sweeck uitstekend belicht. Meer dan uitstekend, bijna te ruim, want het licht valt tot heel hoog tegen de boomstammen. Ik moet aan de kijker tonen waar dat licht vandaan komt, moet de fotograaf gedacht hebben. En waar komt het licht in een bos vandaan? Van de zon.

Maar Sweeck wordt van opzij belicht en de zon schijnt van achter Sweeck. Dus eigenlijk, als de fotograaf ons wil laten geloven dat het licht op de renner van de zon afkomstig is, schijnt die zon van buiten de foto, van achter de fotograaf. Dat is een probleem, want om die zon aan de kijker te tonen, moet je die ergens in de foto kunnen plaatsen. Waarom zeg ik ‘kunnen plaatsen’? Omdat ik meen dat de zon die we zien niet de echte zon is, maar een lichtbol die met een fotobewerkingsprogramma in de foto is aangebracht. De zon werpt immers geen schaduwen, alleen de flitser van de fotograaf doet dat.

Licht dat invalt van aan de zijkant, de zon die schijnt vanuit de achtergrond. Dit is zo over the top dat ik moeilijk kan geloven dat een professioneel fotograaf dergelijke ‘fouten’ per abuis begaat. Compositorisch is de foto ronduit sterk. Sweeck, in die prachtige trui, fraai belicht, duikt op tussen twee schuine boomstammen die hem als een ereboog overkoepelen. Ineens valt mijn oog op de dikke boomstam rechts. Ai, wat is daarmee aan de hand? Had ik eerst niet gezien. Ofwel is dit een hele rare boom ofwel is dit Photoshop-knoeiwerk van hoog niveau.

Hoe dan ook, Sweeck zal content geweest zijn met de foto. En op deze foto gaat het alleen om Laurens Sweeck, de rest is decor. Dat er aan dat decor niet heel erg succesvol geprutst is, zal door minder dan 1 lezer op 100 worden opgemerkt.

P.S. De foto staat op de website van Knack, maar in landschapsformaat in plaats van portretformaat. De artificiële zon is weggeknipt. Er zijn alleen nog maar een paar stralen te zien en omdat het in dit formaat niet duidelijk is waar die stralen vandaan komen, komt de onzichtbare zon hier wel geloofwaardig over. De boom met de gekke knik rechts is wel nog zichtbaar.

Koenraad Goudeseune overleden

Op De Nieuwe Contrabas had ik enige tijd geleden de door hemzelf gedane aankondiging van euthanasie gelezen. Daar dacht ik daarnet aan terug. Ik heb geen Faecesbook, zit niet in het Twittercafé, heb geen Instegrèm en lees alleen de aanhef van met plusjes afgeschermde dag- en weekbladartikels. Het nieuws stroomt hier dus niet zomaar naar binnen, ik moet een beetje moeite doen. Lang voor ik het las op De Nieuwe Contrabas zei Jan Bib me al dat het niet goed met hem ging. De auteursfoto op die dikke zwarte dichtbundel van hem, die ik op dat moment in mijn handen hield, verraadde dat ook.

Ik vind een artikel terug van Frank Hellemans, ooit een Knack-collega van mij, een man waarvan ik niet met zekerheid weet of hij nu wel of niet familie (ex-schoonbroer?) is van Koenraad, wat in bevestigend geval zou verklaren waarom Hellemans zich literair gesproken als de suikeroom van Goudeseune gedroeg. Ik zou het artikel kunnen lezen en het antwoord daar misschien vinden, maar ik heb geen zin om een artikel van fucking Frank Hellemans of wie dan ook te lezen over de dood van Koenraad Goudeseune. Ik weet het nu wel, wat er met Koenraad gebeurd is. Dat weten is voldoende en het raakt me meer dan ik wil dat het me zou raken.

Wat kan ik vertellen over Koenraad Goudeseune? Dat ik hem een van de beste dichters van ons taalgebied vind, daarover heb bericht in Knack en op dit weblog, en zijn poëzie aanprees in mijn Poëzieatelier en elders. Dat ik minder vertrouwd ben met zijn proza, sorry Koen, maar daar is het niet te laat voor. Dat hij lang geleden opeens een reden vond om boos op me te zijn, heerlijk, want die sluimerende boosheid jegens heel dat verrekte o-wat-zijn-wij-toch-interessant-dichters- en schrijverswereldje herken ik in mezelf. Deel uitmaken van een club waar je van houdt, ja, maar ook een beetje de pest aan hebt, omdat je eigenlijk van nature niet zo’n clubmannetje bent. Getroebleerd, een woord waarvan ik de schrijfwijze getroubleerd verkies, is de term die bij uitstek bij hem paste. En dat mocht best. We hebben elkaar na die boosheid, toch al ettelijke jaren geleden, niet meer gezien, maar was dat wel het geval geweest, dan hadden we meteen samen een pint gedronken. Literaire boosheid dus, altijd fijn, niet ‘echte leven’-boosheid, nooit fijn.

Koenraad Goudeseune had een groot schrijftalent en wilde om dat talent erkend worden, dat is geheel en al normaal. Het ene miskend talent gaat in een hoekje zitten huilen, het andere gooit zijn talent in de vuilnisemmer en nog een ander lijdt aan latente malcontentheid die een uitweg zoekt. Die laatste is Goudeseune. Ik focus nu veel te veel op dat ene aspect, ik kende hem ook helemaal niet goed genoeg om hem te doorgronden, maar ik ben er wel van overtuigd dat hij doordeweeks gewoon een erg aardige, lieve vent was. En wat dat miskend zijn betreft, als ik zijn oeuvre er even bij neem en daar zijn status – miskend of niet, hij heeft zijn fans – naast leg, dan is Koenraad Goudeseune toch wel een man die een fraai plekje verdient in het grote literatuurboek.

Partijpolitiek is passé

Een marketeer verkondigt in Knack dat Conner Rousseau de socialistische partij wil omvormen tot een beweging door onder andere de aangekondigde naamsverandering door te voeren en het richten van de blik over de grenzen van de eigen partij heen. Volgens die marketeer is dat gedoemd te mislukken. Een partij kan groeien uit een beweging, maar een beweging niet uit een partij, stelt de man.

Wat hij er niet bij vertelt, maar wat ik als oudere jongere mij herinner is dat eerdere partijoverkoepelende projecten van Norbert De Batselier en Maurits Coppieters, en later van Bert Anciaux, inderdaad mislukten. De tentakels van de partijpolitiek reikten te ver. Er was nog volop sprake van verzuiling.

Maar dit is 2020 met zijn digitale wereld waarin iedereen met iedereen verbonden kan zijn. Dit is het era van de antipolitiek. De partijen die de nieuwe regering vormen weten nu al dat ze de volgende verkiezingen, mochten die vandaag plaatsvinden, grandioos zullen verliezen. Redden wat er te redden valt, is de boodschap. Redden wat er te redden valt door inventief te zijn en hun stinkende best te doen, voor iedereen, eerlijk en rechtvaardig. Doen ze dat niet, dan zal de afstraffing immens zijn.

Partijpolitiek is passé. Als ik mijn eigen standpunten over mens en maatschappij in een lijstje giet, dan vind ik aansluiting bij zowat alle partijen. Ik kan mijn stem in het stemhokje evenwel niet opdelen in zoveel percent voor die partij en zoveel voor die. Aansluiting bij alle partijen is synoniem voor aansluiting bij geen enkele.

Ook gehoord dezer dagen: de oorlogsretoriek van onder andere de superintelligente autist (pleonasme?) Bart De Wever jegens zijn tegenstanders slaat niet meer aan. Laat het ons hopen. De meeste mensen hebben op dit moment wel wat anders aan hun hoofd dan zich te bekommeren om politici die schuimbekkend over straat rollen. Hopelijk beseffen ze dat aan de andere kant van de Atlantische Oceaan ook, want wat daar gebeurt is ongezien en ronduit schabouwelijk.

Het leven en hoe het te overleven (32)

Zeven maar liefst. Na mijn post van vrijdag heb ik van zeven dichters een mail ontvangen. Alle meenden ze zich te herkennen in het met-kakgezicht-voorlezen-voor-boekenkast-filmpje waar ik naar verwees, terwijl ik dat verhaal alleen maar had verzonnen om te komen tot die ernstige blik van de betreurde Carlos Ruiz Zafón op HLN.

Die zeven mails zijn goed nieuws en slecht nieuws. Het goede nieuws is dat ik nooit kon bevroeden dat dit weblog, dat groteske ernst met nog groteskere bullshit afwisselt, zoveel bezoekers trekt. Het slechte nieuws is dat ook schrijversvolk het onderscheid moeilijk kan maken tussen waargebeurd en verzonnen. Het is te begrijpen dat mijn moeder me wel eens dingen zegt als: ‘Maar dat is toch niet waar, jongen, dat ik je als peuter probeerde te verzuipen in een emmer sperziebonen, waarom schrijf je toch zulke dingen?’ Dan antwoord ik: ‘Klopt, ma, het was een emmer gewassen en versneden rucola, maar sperziebonen is beter voor het dramatisch effect. Rucola klinkt te exotisch, rucola klinkt als een Italiaanse kaas, of een janettenbrommertje à la Vespa, de Rucola CX 500cc of iets in die trant… Sperziebonen past veel beter bij het Vlaanderen van de jaren zestig. Snap je dat, ma? Schrijven is dingen verzinnen. Verzinnen betekent uitvinden. Schrijven is liegen. Of dat mag? Ja, ma, in wat ik doe mag dat, meer zelfs, het moet.’ Mijn moeder liep school tot haar vierde, was daarna zeven jaar ziek en ging eind juni 1956 terug om haar diploma op te halen. Dat ze niet kreeg en terecht. Van mijn mama verwacht ik bijgevolg niet dat ze feit en fictie kan onderscheiden, maar van Dopey en zes andere gepuntmutste kornuiten die zich schrijver noemen wel.

Komt het door die dekselse lockdown, ik weet het niet, maar zeven dichters die van zichzelf denken dat ze een kakgezicht opzetten bij het voorlezen, dat wijst op een troebel zelfbeeld. Trek het jullie niet aan dat jullie enkele honderdduizenden boekjes minder verkopen dan Pascale Naessens, dat doe ik ook niet. Het schrijven of wat voor creatieve activiteit ook moet leuk blijven, dat is de enige norm. Trouwens, wat is dat precies, een kakgezicht? Ik poep niet voor de spiegel, heb dus totaal geen weet van mijn eigen kakgezicht, en ik verkeer niet in de mogelijkheid om andere mensen te zien poepen en zou zoiets vies ook nimmer willen. We spreken hier over een gelaatsuitdrukking die we eigenlijk niet kunnen definiëren. Mocht de opdracht in de tekenles luiden: teken een kakgezicht, dan zou dat uiteenlopende resultaten opleveren: lachende monden, pruilmonden, verwrongen monden, dichtgeknepen ogen, opengesperde ogen, spleetogen…

opname zonder titel-071Waren die dichters boos op jou, Hoorne? vraag je je misschien af. Ach, wat heet boos? Ik zal nog één keer uitleggen hoe ik tegen die dingen aankijk. Mijn credo luidt: de mens is de mens, het werk is het werk, die twee zijn strikt van elkaar gescheiden. Leven is leven en schrijven is schrijven, en daar staat een dikke plexiglazen wand tussen. Ik ben 55, 65 haal ik op mijn uppie tenzij straks een vrachtwagen me met fiets en al tot moes rijdt. Als ik me blijf verzorgen haal ik de driekwarteeuw en in een straf scenario word ik zo oud als mijn vader wiens teller nog altijd loopt. Maar ooit stopt het, is het voorbij. Alles wat ik doe houd ik tegen het licht van die eindigheid. Aangezien het ooit stopt kan ik twee dingen doen: ik kan me na mijn dagtaak in de zetel gooien en lethargisch wachten op mijn einde. Of ik kan die zeteltijd vullen met een beetje creatief gehannes, wat in het licht van de eindigheid niks voorstelt, maar ik beleef er lol aan. Dus mag het even?

De Nederlandse schrijver Tim Krabbé stuurde me ooit een boze mail omdat ik in wielertijdschrift De Muur dingen had geschreven over Johan Museeuw die hem niet bevielen, over de wespen en zo, je weet wel, die dopingaffaire. Krabbé was of is een Museeuw-fan, zegde in die mail dat in zijn woonkamer een grote Museeuw-afbeelding hangt. Die boze mail weerhield en weerhoudt me er niet van Tim Krabbé een heel goede schrijver te vinden. Hoeveel boze mails hij mij ooit nog moge sturen, dat blijft zo. Wat voor een gefrustreerde windhaan zou ik zijn mocht ik Tim Krabbé, om zo’n mailtje waarin hij mij de levieten leest omdat we over iets een verschillende mening hebben, ineens geen goede schrijver meer vinden? Idem voor een dichter uit het Gentse die eveneens een beetje pissig was op mij om iets wat we allebei allang vergeten zijn. Maar ik blijf het werk van de man aanprijzen waar ik maar kan, heb hem ooit met een recensie van een volle pagina geëerd in Knack. Het kan helaas ook anders. Een Nederlandse schrijver die nu ergens in Oost-Europa woont, vond mijn poëzie fantastisch. Tot onze relatie verwaterde, toen vond hij mijn volgende bundel plots maar minnetjes en kreeg ik in een stukje op een literaire website de wind van voren. Sorry, zo werkt het niet bij mij. En zo mag het ook niet werken. Als pakweg Dimitri Verhulst morgen mijn rozentuintje vernielt, dan blijf ik hem een subliem auteur vinden. Jammer van dat infantiel gedrag, dat wel, en dat zou ik hem ook laten weten: ‘Dimitri, ik weet dat je bent opgegroeid in een weeshuis tussen grote en kleine krapuultjes, maar dat jij, met jouw status, jij die dat marginale milieu al lang ontgroeid bent, zoiets doet, ik keur het ten zeerste af, Dimitri. Ik koop en lees jouw boeken en ik vind ze enig, en ik hoef daarvoor geen bedankje, integendeel, ik dank jou voor al die zalige leesuren, maar ik zou het waarderen mocht je zoiets nooit meer doen.’

In plaats van rozen stuk te maken had ik Dimitri eerst kak in mijn brievenbus laten deponeren. Schrijven is verzinnen, remember. Maar stilaan loopt het met al die kak de spuigaten uit. Ik heb iets met kak, sorry, dat had ik blijkbaar al toen ik onderstaand gedicht publiceerde in mijn derde bundel Het ei in mezelf die dateert van 2005. Ik stond ooit in een dichtersprogramma met twee van de meest ernstige dichters van Vlaanderen, in een chique zaal met alleen maar deftige grijze mannetjes en vrouwtjes in het publiek. En toen las ik dit gedicht, je kon een speld horen vallen. Toen ik halfweg de tweede strofe zat, dacht ik bij mezelf, Hoorne, doe je dit nu om die mensen te choqueren, te provoceren of hoe zit dat precies? Nooit zoveel lof gekregen als toen. Die stijve bovenlippen gingen helemaal loos. Een man sprong recht, zwaaide met zijn wandelstok en riep: ‘Eindelijk eens een gedicht dat bij deze oude Sinjoor – de lezing vond plaats in Antwerpen – niet het ene oor in en direct het andere oor weer uit vliegt!’ Het gedicht ‘Ik wilde iets maken met mijn handen’ gaat natuurlijk over zoveel meer dan wat er staat. Dat zou mijn mama niet vatten, maar u, mijn zeven waarde collega’s en wie weet nog enige andere lezers van dit weblog, hopelijk wel.

IK WILDE IETS MAKEN MET MIJN HANDEN

Ik wilde iets maken met mijn handen,
vond knippen te kleuters, boetseren te boers,
metselen te macho en timmeren, laat maar zitten.
Schilderen dan maar? Schitterend idee heb ik daar!
Artistiek kladden, kleuren creëren, smossen en spatten,
de wereldbol tot vierhoek transformeren.

Ik kocht een ezel en noemde hem eerst Ezel, dan Schijter,
want hij scheet twee keer tegen de wandtegels vooraleer
ik het doek tegen zijn flank kon spijkeren. Eindelijk klaar
was ik vast van plan het helemaal te maken. Adressen musea
noteerde ik in mijn agenda. Met drie uitroeptekens.

Zoals ik al zei, ik was helemaal klaar, maar iets te voorbarig,
want had ik niet nog nodig: borstel, vod, verf en palet? Ach ach,
wat een omslachtig, elitair en commercieel gedoe, dat geschilder.
Reeds was ik moe en er stond nog niets op het doek, tot opeens boven
mijn hoofd zo’n lichtje brandde dat je wel eens in stripverhalen ziet.

Ik doopte mijn wijsvinger in Schijters drek en wreef me daar een
lang niet onaardig bruin motief. Vervolgens legde ik mij te rusten
met een smile van oor tot oor, o wat vond ik mezelf een hele pief.
Voortaan zou ik heten: Philip Hoorne, De Eerste Vlaamse Neo-Primitief.

Kaaiman gaat met pensioen

30 mei wordt een zwarte dag voor de liefhebbers van de fijnschrijverij. Kaaiman gaat met pensioen. Onder de noemer ‘Kies uw favoriete Kaaiman’ knoopt De Tijd daar een soort van polletje aan vast, maar eigenlijk zou alles wat Koen Meulenaere heeft geschreven in één dik boek moeten gebundeld worden. Hierbij reserveer ik alvast mijn exemplaar.

Voor hij Kaaiman werd schreef Koen Meulenaere voor Knack. Ik heb hier ooit verteld dat ik in mijn hoedanigheid van freelancer één keer in de gebouwen van Knack ben geweest, ter gelegenheid van een nieuwjaarsdrink. Een van de redenen dat ik zo tuk was om daarheen te gaan, was dat ik hoopte om Koen Meulenaere eens in levende lijve te treffen. Hij was er, op de drink. Ik heb hem gegroet maar niet aangesproken. Wat moest ik zeggen: ‘Goe bezig, Koen!’ Neen, helden moet je met rust laten.

Geen columnist was scherper dan Meulenaere. In menige column flirtte hij als het ware met een rechtszaak tegen hem. Wat mij  betreft hing er een mysterieus aura om hem heen. Waar haalde hij zijn informatie, wat waren zijn bronnen? Hij pakte publieke figuren, vooral politici, niet één keer maar meerdere keren aan. Hard aan. Bij mijn weten is hij zelden aangeklaagd en nooit veroordeeld, noch de bladen waarvoor hij schreef. Meulenaere zag je nooit in andere media opduiken. Op het internet zijn er amper foto’s van hem te vinden en die lijken dan nog allemaal geschoten op hetzelfde moment. Er waren zijn stukjes en dat was het. Misschien dat sommige van zijn doelwitten daardoor deden alsof hij niet bestond.

Hij bundelde enkele van zijn columns in een boekje dat werd uitgegeven met de steun van de miljardair Fernand Huts. Ook dat was Meulenaere, hij had ook zijn vrienden. Rik Van Cauwelaert bijvoorbeeld, die Meulenaere volgde van Knack naar De Tijd.

Koen Meulenaere becommentarieerde in een ver verleden voetbalverslagen voor de VRT en ik geloof later ook voor VTM. In die verslagen zat altijd een leuke twist. Hij mocht als los-vaste kracht de kleinere wedstrijden doen, die helemaal aan het eind van Sportweekend zaten, maar je wist, het is Meulenaere, spits je oren, er komt iets wat je van andere commentatoren niet kreeg, namelijk een relativerende kwinkslag: het is maar voetbal verdomme en over twee weken weet niemand nog wie hier tegen wie speelt, laat staan wat de uitslag is.

Meulenaere gaat dan wel met pensioen, maar het is niet dat de man daarom niet meer mag schrijven. Ik hoop dat hij verder gaat, op de een of andere manier. En nogmaals, bundelen alstublieft, al die heerlijke stukjes. Doen, Koen!

Ik lees… (10)

Pruimenpluk-Verhulst-228x372***** Dimitri Verhulst – De pruimenpluk

Lees jij geen boeken meer, Hoorne? Je laatste ‘Ik lees’-post dateert van 28 november. Toch wel, maar ik voel me niet altijd geroepen om daarover te berichten. Tot nu. Een nagelnieuw exemplaar van De pruimenpluk van Dimitri Verhulst lag me al een tijdje toe te lachen. Het boek vastgenomen, eraan geroken, even over de reliëfkaft gestreken. Uitgesteld genot. Tot ik het vastgreep, voorzichtig als was het een goudklompje, omzichtig het voorplat omsloeg en het in één ruk uitlas.

Wat kan ik zeggen? Als je als lezer fysisch hetzelfde voelt als wat de protagonisten voelen, dan heb je te maken met een straf auteur. Het is een liefdesverhaal, maar dan met een Verhulst-twist. Het is een intelligent boek geschreven door iemand die het wezen mens door en door kent. Niets nieuws, daar heeft Verhulst al eerder veelvuldig blijk van gegeven. Het boekt bulkt van de mooie zinnen. Het is een dun boekje, maar ik ben dol op dunne boekjes, dus dat treft. 

Ik sla er snel en diagonaal even de recensies op na en lees op de websites van de twee bekendste weekbladen van Vlaanderen onzin zoals – ik parafraseer – ‘Dimitri moet eindelijk eens een groot verhaal schrijven’, ‘Dimitri zit om inspiratie verlegen’, ‘Dimitri stelt stijl boven inhoud’. Onzin dus. Een kort, strak, stilistisch perfect verhaal primeert bij mij altijd boven een somtijds onnodig aangedikte vertelling, met tal van dramatische plotwendingen, waarin de auteur er niet in slaagt om drie mooie zinnen na elkaar te schrijven.

Wat mij ook tegenvalt aan de recensies is dat die het hele boek verklappen. Dat is niet wat ik van een recensie verlang. Een recensie hoort zelf een sprankelend, hoogwaardig stilistisch stukje proza te zijn. Dat het gerecenseerde boek uitgebreid aan bod komt heeft geen belang. Liever niet zelfs, want als lezer wil je toch geen boek kopen dat zo’n jandoedel al even voor jou heeft samengevat. Als de recensent zelf een aardig potje kan schrijven en op het einde van zijn stukkie zegt ‘Dit is een goed boek’ of ‘Dit is geen goed boek’, dan wil ik hem graag geloven.

Gedicht – Tomatensap

Elke dichter heeft in een al dan niet digitale lade gedichten liggen waarvan hij weet dat die een papieren publicatie onwaardig zijn. Omdat het gedicht niet goed genoeg is of omdat het niet past bij andere gedichten of omdat het een op zichzelf staand gelegenheidsgedicht is. Het gedicht hieronder is zo’n gedicht. tomsa

Het refereert aan de tijd dat ik literatuurrecensies schreef voor het weekblad Knack. Een keer heb ik de kantoren van Knack in Evere bezocht. Dat was ter gelegenheid van een (nieuwjaars?)drink. Aansluitend troonde hoofdredacteur Karl van den Broeck de betrokken freelancers en vaste redacteuren mee naar een redactievergadering in een café in Haren, tijdens dewelke stukken voor de boekenpagina’s werden overwogen, gepland en verdeeld onder de scribenten.

Soms zijn het de meest banale dingen die in het geheugen blijven haken. De drank werd opgenomen en ik herinner mij dat Karl een tomatensap bestelde. Dat iemand op café een tomatensap bestelt, da’s schrikken, ik overdrijf. De cafébaas, pen en bierkaartje in de hand, neemt de bestelling op. Pintje, pintje, witte wijn, cola, pintje, pintje en dan spreekt daar ineens iemand het woord ‘tomatensap’ uit. Ik meen mij ook te herinneren dat Karl, op het moment dat hij zijn drankje moest noemen, druk bezig was met papieren allerhande, in gesprek was, of beide, waardoor dat ‘tomatensap’ bijzonder achteloos klonk. Het is die achteloosheid die ervoor zorgde dat dit voorval mij is bijgebleven. Mocht Karl gezegd hebben: ‘Ik ga eens zot doen, geef mij maar een tomatensap,’ dan had dit tafereel zijn historische waarde stante pede verloren. Karl deed niet zot, dat lag niet in zijn aard. Karl heeft thuis in zijn kelder een niet te overschouwen vlakte aan brikken of flessen tomatensap staan.

Waarom is dit geen goed gedicht? De titel is te impulsief gekozen. De eerste en tweede strofe kunnen er nog mee door. Dat van die indianen klopt. Karl van den Broeck begon later de nieuwswebsite Apache. De regel ‘ik was daar voor een planning literatuur‘ is niet sterk, maar toch ook weer wel. Hoe planning literatuur? Wat planning literatuur? Voorts, de suggestie dat iemand die geen journalist is zich journalist waant tot op het moment dat iemand een tomatensapje vraagt, is in wezen niet logisch. Waarom zou iemand die zich door de omstandigheden even journalist waant, zich uit het lood laten slaan door een sapje. Of wordt hier geïnsinueerd dat journalisten alcoholici zijn, dat de ik-persoon, zelf een behoorlijke drinker, wat eveneens een insinuatie is, met dat idee naar Haren afzakte en door het tomatensapje uit zijn journalistenlood werd geslagen?

Met het sap werd een specerij geleverd die ik / nog altijd niet kan plaatsen.‘ We hebben Google! Zoek het op, man, wat tomatensapslurpers zoal in hun glas of tas kieperen! ‘Tot zover mijn wedervaren in een bruine kroeg in Haren‘, is enerzijds grappig omdat de ik-persoon niets anders belangwekkend genoeg acht om te melden. Maar aan de andere kant sterft het gedicht hier een weinig opwindende dood. En dat is een euvel waar veel gedichten mee kampen, dat je na het lezen ervan denkt: ja? en? was dit het?

Het gedicht ‘Tomatensap’ is niet goed, maar ook niet barslecht. De klankkleur met de a- en aa-klanken, respectievelijk 27 en 16 in aantal, als ik goed heb geteld, mag er zijn. Ik houd van gedichten met één of twee overheersende klanken.

Ik ben niet tuk op gelegenheidsgedichten en zeker niet als een dichter ze massaal in een bundel opneemt. Het heeft iets hautain, gedichten aan anderen opdragen. Kijk eens hoeveel vriendjes ik heb! Artistieke vriendjes natuurlijk. Ook voor de ontvanger van het gedicht moet het niet altijd een pretje zijn. Ik kan me niet voorstellen dat Karl van den Broeck zich bijzonder vereerd zou voelen als hij leest dat ik hem vooral associeer met een glas tomatensap. 

Overigens is tomatensap vies. Ik heb het ooit uitgeprobeerd, maar dan zonder die specerij, die ik dus nog moet googelen. Hoewel ik graag tomaten lust, kreeg ik het sap niet door mijn strot geperst.