Ik zal me met dit stukje niet populair maken, niet zozeer omwille van het eerste deel, over de Brabançonne, maar vooral met het tweede deel over Mia van Gorki.
Wie enkele dagen geleden onze koning zag op tv zal gemerkt hebben dat er iets scheelde met de autocue. De ogen van onze vorst flitsten van links naar rechts en van rechts naar links alsof hij naar een tennismatch aan het kijken was. Zijn toespraak werd ingeleid door een streepje nationaal volkslied, zo komisch traag gespeeld dat ik even dacht dat er een sketch uit Tegen De Sterren Op zou volgen.
Mijn vroegere muziekleraar, meester Salembier, had geen hoge pet op van de Brabançonne. Hij noemde het marsmuziek voor iemand met een houten been. Het is geen mooi volkslied, wat geheel past bij een land dat geen volk is. Dat volkslied is ook een van de redenen, wens ik even de overdrijvende toer op te gaan, waarom we nooit Europees of Wereldkampioen voetbal zullen worden. In belangrijke wedstrijden tegen trotse volkeren zijn we al verloren voor er een bal is getrapt. Terwijl de mobiele camera de line-up afloopt, zie je dat sommige spelers meezingen (de generatie van bondscoach Leekens, toen het moest), sommige niet meezingen (de generatie van Leekens’ opvolger Wilmots, die stoer verkondigde dat voetballers geen zangers zijn), en dan heb je er nog een aantal die uit een soort van zich-geen-houding-weten-te-geven doen alsof ze meezingen. Verdeeldheid is de voorbode van verlies.
Gentenaars zingen Mia van Gorki uit het raam om het Corona-leed te verzachten, parafraseer ik uit de krant. Wat is dat toch met die Gentenaars en dat Mia van hun afgod Luc De Vos? Mogen we het blijven kwelen van die zeurderige hymne op plaatsen waar Gentenaars elkander treffen, zoals de Ghelamco-arena, of elkaar niet treffen of halvelings treffen zoals in de huidige crisissituatie, stilaan een ergerlijke hype noemen? De meeste Gentenaars kennen maximaal drie nummers van Gorki. Dat zijn Mia, Anja en Lieve Kleine Piranha. Anja, met die verwijzing naar de Hollandse schlager De Laatste Dans, is geen onaardig, krachtig nummer. Lieve Kleine Piranha is een degelijke Vlaamse rocker. Mia daarentegen is in hetzelfde bedje ziek als de muziek van Milow, Het Zesde Metaal en consorten. Ik zie telkens als ik You Don’t Know van Milow hoor, om dat nummer als voorbeeld te nemen, Chiro-jongens en -meisjes of scouts, in een cirkel gezeten, het lied uit hun keeltjes wringend, terwijl de vendelleider zijn Spaanse gitaar mismeestert.
In het sketchprogramma Wat als! werd Mia ooit belachelijk gemaakt in een straatinterviewscène met in de hoofdrol Koen De Graeve. Het was maar om te lachen natuurlijk, want met de bij zijn overlijden terstond heilig en zalig verklaarde Luc De Vos en zijn Mia mag niet werkelijk gespot worden. Het Vlaamse afkooksel van Zomergasten heet Alleen Elvis blijft bestaan, wat vier woorden zijn uit de tekst van Mia. Vermoedelijk een bedenksel van een VRT-medewerker die tot de Mia-sekte behoort. Voor mijn part had het programma Einstein had een tepelpiercing mogen heten, qua diepzinnigheid moet dat niet onderdoen. De Vlaamse muziekprijzen heten MIA’s en dat mag dan officieel de afkorting zijn van Music Industry Awards, het zal wel geen toeval zijn dat die naam expliciet verwijst naar het nummer dat elk jaar opnieuw door radioluisteraars wordt verkozen als beste Nederlandstalige lied ooit. Dat zal nog lang zo blijven, want ze zijn met velen, de Mia-fanatici.