
Ik reed voorbij de school waar ik in de kleuterklas zat, Sint-Vincentius te Bissegem. Even de remmen dichtgetrokken en afgestapt richting memory lane. Wij woonden in W., ongeveer tussen W. en Bissegem in. Mijn ouders kozen ervoor om mij naar Bissegem naar school te sturen. Waarom, dat weet ik niet precies. Je zou denken, omdat het minder ver was en minder lang rijden. Dat kan kloppen, maar veel verschil zal er niet zijn geweest tussen de afstand van thuis naar de kleuterschool in W. of naar die in Bissegem. Misschien omdat ze de streek aldaar beter kenden. Who cares? Zullen we even op onze stappen terugkeren en binnenkijken? Ja, doen we.

Ik mocht meteen naar het tweede kleuterklasje. Ongetwijfeld kwamen mijn ouders op een dag tot het besef: shit, dit kind moet naar school, rats vergeten, we zijn al een jaar te laat. O kijk, zie die betontegels glimmen, de traantjes die ik daar eind jaren zestig heb geplengd, zijn nog altijd niet opgedroogd. De poort die half open staat, was vroeger muisgrijs. Nu blauw en geel. Als we ons schooltje een bont likje verf geven à la lokalen van de scouts, zo zal de inrichtende macht geredeneerd hebben, dan ziet het er hier een gezellige boel uit en krijgen we geen bleiterkes meer zoals Philipke Hoorne, de jongen die er met zijn waterlanders voor zorgde dat wekelijks de riolen ontstopt moesten worden, want samen met zijn zilte traantjes vloeide er ook redelijk wat dik snot, die twee gaan meestal samen.

Even inzoomen. Daar hangen twee fleurige borden: ‘Aai en zwaai zone’ en ‘Vanaf hier ga ik alleen’. Zou men dat tweede bord opgehangen hebben met mij in gedachten? Want alleen ging ik niet voorbij die traliepoort, no way Jose. Ik verstopte me achter de rug van mijn moeder tot Zuster Marina mij kwam halen. Zuster Marina, dat klinkt als het Vlaamse antwoord op Soeur Sourire, maar dat was het niet, ik heb haar nooit horen zingen, omdat ze ofwel nooit zong ofwel omdat ik luider jankte dan zij zong. De zuster probeerde mij elke ochtend van mijn moeder los te weken, zei dan waarschijnlijk iets in de trant van ‘ge moe nie skrjim joengen, kom heef un antje’ waarna ik nog een huilversnelling hoger schakelde. Ik had in die tijd een schoenveterissue. Ik kon zelf mijn veters nog niet strikken, mijn moeder deed het voor mij. Ik kon niet verdragen dat mijn ene schoen meer was aangespannen dan de andere. Thuis en aan de schoolpoort werden mijn veters ettelijke keren opnieuw gestrikt. In plaats van de ene schoen was het dan de andere die meer spande, en dan weer omgekeerd, enzovoort, tot mijn moeder het zat was. Ik heb me dan maar ingeschreven voor een cursus Veters Strikken. Wat je zelf doet doe je beter is een van mijn lievelingsleuzen. Ik heb die mij toen al eigen gemaakt. Nog iets over dat andere bord ‘Aai en zwaai zone’. Daar kan ik kort over zijn. Het woordje ‘aai’ bestond nog niet in de jaren zestig. Ja, als je een pets tegen je kop kreeg, zei je ‘aai’, maar dat wordt hier niet bedoeld. Ik werd niet geaaid en toegezwaaid worden wilde ik niet, want zwaaien betekende afscheid van mijn moeder en de school worden in gesleurd door de nochtans enorm aardige Zuster Marina met haar grijze trui boven een witte blouse, haar hoornen bril en zwarte nonnenkap. En daarbij, zwaaien, daar deed mijn moeder niet aan en de andere ouders wellicht ook niet. Dat belachelijke minutenlang zwaaien, waar ik me naar mijn eigen kinderen toe, mea culpa, ook meermaals heb aan bezondigd, deed pas later zijn intrede. Dat zwaaien leidde gaandeweg tot almaar meer letsels aan de bovenste ledematen, vooral bij het vrouwelijke deel van de bevolking. Waarom denk je dat het aantal kinesitherapeuten de voorbije kwarteeuw exponentieel is toegenomen?

We rijden de Driekerkenstraat verder door en slaan de eerste straat rechtsaf. Het gebouw dat u ziet, daar heb ik het eerste leerjaar gevolgd. Van mijn kleuterjaren herinner ik me niets, maar van dit eerste leerjaar herinner ik mij twee medeleerlingen: een zekere Patrick, groot voor zijn leeftijd en een blaaskaak, voor zoverre je op 6-jarige leeftijd al een blaaskaak kunt zijn, die een blauw en wit geblokte schort droeg, en een zekere Kurt Vandemaele, een toffe peer die een fluogroene schort droeg met goudkleurige knopen. Ik vraag me af of die Kurt Vandemaele de journalist is, of is de journalist jonger dan ik, kan het dus hem niet zijn en gaat het hier om een naamgenoot? Verder herinner ik me onze leraar, meester Buysse, een uiterst aardige vent. Toen we al naar het centrum van W. verhuisd waren en ik naar mijn nieuwe school ging – schuin voor ons huis, ik had maar de straat over te steken – passeerde hij eens met de fanfare voor onze deur. Hij gaf een teken van herkenning wat mij zeer plezierde. In het tweede leerjaar in mijn nieuwe school kwam ik terecht bij meester Jan, een heel fijne en grappige man, die naar ik mij herinner wat extra aandacht had voor mij omdat ik nieuw was in de school. Toen zeiden we niet meester Jan, maar gebruikten we de familienaam. Die familiaire aanspreking van leerkrachten is er pas later gekomen. Hoe dan ook, ik was zeven jaar of daaromtrent en huilde al lang niet meer. Ik was van plan om veel te leren en veel te lezen. Veel te lezen? Ik las me te pletter. Het jeugdaanbod in het kleine openbare bibliotheekje, gelegen in dezelfde lagere school, waar je je kont niet kon keren zonder een boekenrek omver te stoten (dat bibliotheekje, en na de verhuizing de nieuwe bibliotheek in het park, heb ik beschreven in mijn verhalenboek Het vlees is haar, nog altijd gratis ende voor niks te downloaden in het rechter menu van dit weblog), heb ik helemaal verslonden. Wat was ik blij dat er nog geen games en geen internet bestonden. Ik weet nog dat ik op een dag begin jaren zeventig tegen mijn moeder zei: ‘Mama, ben jij ook blij dat het internet niet bestaat?’ ‘Jaja, jongen,’ antwoordde ze, ‘kijk jij nog maar een beetje naar Star Trek, naar Mister Spock met zijn Tom Boonen-oren.’ Tom Boonen, begin jaren zeventig? Noemde mijn moeder die naam echt? Is het van haar dat ik die visionaire eigenschappen heb? Of zei ze, ik zal eens horen of die kom bonen al klaar is? Soit, geen games, geen internet, ik leefde in de Middeleeuwen 2.0 en ik vond dat oké. Wat had ik anders te vinden? Ik had helemaal niks te vinden. Ik was een weerloos kind en de toekomst bestond nog niet.