Mensen die zeggen dat ze van Queen houden, bedoelen die dan Queen, de bandleden, de muziek van Queen of die ouwe taaie Britse taart? Dat laatste zal het wel niet zijn. Wat Queen de popgroep betreft: je kunt niet zomaar zeggen dat je van de muziek van Queen houdt zonder enige nadere specificatie. Now I’m here? Crazy little thing called love? Las palabras de amor of – wie kent deze stinker nog? – Body language? Dat zijn vier verschillende stijlen. Je kan wel van Queen de band, de kameleon, houden, van de evolutie die ze doormaakte, maar wat mij altijd alleen maar interesseert is de muziek. Als iemand al van Queen houdt, de band, dan hoop ik dat het de vroegere Queen is, want met die Adam, het kleurboek dat de plaats van Freddy innam, raakten ze echt wel het noorden kwijt. Het is zielig hoe Taylor en May de groep hebben uitgemolken. Ter ere van Freddy? Ter ere van de geldbuidel? Of zijn ze er nu toch definitief mee gestopt? Kan het iemand een reet schelen?
Idem voor David Bowie. Je kan van het genie, de creativiteit en de theatraliteit van de artiest David Jones houden. Heel veel zelfs, en terecht. Maar de muziek, welke muziek? Ziggy? De Berlijn-Bowie? Tin Machine? Let’s dance? Ik herinner mij de release van Let’s dance. Ik verbleef de hele week in het internaat van de hogeschool. Filip L. was een grote Bowie-fan en had in de tv-zaal de clip van Let’s dance gezien. Met een rood aangelopen gezicht en met veel gedruis sommeerde hij ons, zijn klasmakkers, naar zijn kamer. Bowie was gek geworden, stamelde hij. Bowie had zijn ziel verkocht aan disco. Dieper kon je in die tijd als serieus artiest niet vallen. Dit was de ergste dag van zijn leven. Bowie met een geblondeerde kop en een wijde beige flikkerbroek, dat kon toch niet waar zijn? Filip L. wilde door het raam springen, maar ik was degene die hem bij zijn blauwwitte horizontaal gestreepte sweater terug van de vensterbank in zijn kamer trok, terwijl – en ik hoop dat Filip L. geen lezer van dit weblog is, maar de waarheid heeft zijn rechten – de anderen hem een extra duwtje wilden geven, want Filip L. was een betweter, een geniepigaard en een kwal. Maar kwallen zijn ook mensen, en vice versa. Vond ik toen al.
Die dag heb ik voor de eerste keer in mijn leven een mens van de dood gered. U voelt het aankomen. Dat ik ‘eerste keer’ zegt betekent dat er nog andere keren volgden. U heeft het helemaal juist. Tweeëneenhalf jaar later ongeveer zag ik in het station van de provinciestad K. hoe een kleine jongen, jaar of zeven schat ik, met een plastic voetbal onder de arm, aan de hand van zijn moeder te wachten stond op de trein richting P. Plots glipte die bal uit zijn handen, stuiterde enkele keren op de grond en voortgedreven door de wind rolde hij de sporen op. De trein kwam in de verte al aan gedenderd. De jongen liep zijn bal achterna en liet zich onhandig, maar toch met een snelheid die eigen is aan kleine mensjes, langs de wand van het perron op de sporen zakken om zijn bal te halen. Ik zat op een houten bank en zag hoe het tafereel zich voor mijn ogen ontrolde. De moeder slaakte een gil, een kreet, een krijs, ik weet niet hoe ik het geluid dat ze voortbracht moet omschrijven, maar nooit meer heb ik zo’n door merg, been en vlees snijdend geluid gehoord. Terwijl ze dat geluid uitstootte, beeldde ze op perfecte wijze het gezegde ‘aan de grond genageld staan’ uit. Behalve haar mond waaruit dat ijselijk gehuil opsteeg, was er niks aan haar dat bewoog. Ik weet niet meer hoe druk het op dat perron was, het was spitsuur, veel volk ongetwijfeld, maar in mijn herinnering was ik daar alleen met die jongen, zijn moeder en die bal, die van op de plaats waar ik zat al niet meer zichtbaar in de treinbedding lag, waar hij zich voor de wind schuilhield. De bal was, zo zag ik een fractie van een seconde later, achter een rail blijven haken. In die fractie van die seconde zag ik dus hoe die jongen zich naar omlaag hees, de sporen op, maakte ik twee reuzensprongen tot aan de rand van de bedding, boog ver voorover over de sporen en trok hem bij de kraag van zijn jasje – een blauw jasje was het, marineblauw – het perron op. Ik kon er nog net aan, aan de kraag van dat jasje, die in een andere, een iets donkerder, stof gemaakt was dan het jasje, zonder zelf de sporen op te springen, wat ik waarschijnlijk niet gedaan had. Dat is achteraf, en nu nog altijd heel af en toe, mijn aan het voorval verbonden nachtmerrie geworden, dat ik, terwijl de machinist van de trein toeterde, zo werd mij verteld, want dat heb ik zelf niet gehoord, enkele centimeters te kort kwam om dat jongetje te grijpen, en dat ik te laf (te berekend? te helder?) was om hem achterna te springen in een gedoemde poging zijn leven te redden, maar er ons beider bij in te schieten. En dat men mij dat zou verwijten – ik ben heel vatbaar voor verwijten – dat ik hem niet achterna was gesprongen, meer zelfs, dat ik met mijn brede rug de weg had versperd voor tientallen andere, moediger redders die klaar stonden om hem wel met succes achterna te springen. Wat niet zo was, voor alle duidelijkheid, er was niemand op dat perron, in mijn herinnering althans, en niemand behalve ik stak een poot uit. Het rare is dat er achteraf, op het moment dat ik de jongen aan zijn moeder overleverde, zo’n sfeertje hing van niet-meer-doen-hoor-stoute-jongen. Alsof hij een koekje uit de koekjestrommel had gestolen, terwijl ik heel zeker weet dat hij het niet had overleefd, want de trein kon onmogelijk nog meer afremmen dan hij al deed. Als ik occasioneel eens de trein neem, dan ga ik op het perron altijd ver weg van de sporen staan, waardoor ik meestal als laatste of een van de laatsten opstap en geen zitplaats heb, maar ik kan niet anders. Ik heb later ook nooit iets meer van die mensen gehoord, kon ook niet, we hebben geen adressen uitgewisseld, zoiets deed je niet, vroeger. Ik spreek over de tweede helft van de jaren tachtig, dat was geen tijd waarin burgerzin en verantwoordelijkheidsbesef gezien werden als een heldendaad.
Dat was een serieuze uitweiding. Terug naar de muziek. Over de derde persoon die ik heb gered, zal ik later vertellen, anders wordt dit een wel heel lang bericht. Als ik ooit van een artiest meer dan de helft van het werk goed vind, zal ik zijn naam op mijn voorhoofd tatoeëren en geloof me, er is geen mens op deze wereld die tatoeages afzichtelijker vind dan ik. Jezus, wat vind ik tatoeages, of tattoos zoals je ze tegenwoordig hoort te noemen, lelijk. Wie van zichzelf al een draak is moet dat niet extra onderstrepen door er een op zijn schouderblad te zetten. Er is maar één ding dat ik geinig vind aan tattoos en dat is wanneer er spel- of schrijffouten worden gemaakt. Jonathan Legear met zijn ‘vini vidi vici’. Kent u de aflevering van Married With Children waarin Jefferson een tattoo laat zetten van Marcy, maar in plaats van ‘Marcy’ staat er ‘Mary’? Zij wil dat hij haar die tattoo toont en hij wringt zich in bochten om dat zo lang mogelijk uit te stellen. Een neger met een tattoo, dat al gezien? Dat donkerblauw op dat koffiezwart of chocoladebruin, dat contrasteert gewoonweg niet. Witte inkt, bestaat dat niet misschien? Of willen ze dat niet op hun lijf omdat het wit is? Het wit van de white ass motherfucker. Het wit van de onderdrukker. Het wit van de bange blanke man. Ach, dat gezeur over dat rassengedoe altijd, hoe lang gaat dat al niet mee? Of zoals mijn buurman, Tsoko Malinga, altijd zegt, hey mista Philip, am I a racist because my dingaling is twice as long as yours and my bollocks twice as big? Maar neen, Tsoko, zucht ik dan, dat heeft niks met racisme te maken, maar je hoeft het er niet om de haverklap in te wrijven dat je me ooit per ongeluk naakt hebt gezien en onze muziekwinkels met elkaar hebt kunnen vergelijken. En trek die pijp van je broek wat naar beneden, ik zie zijn kopje.
Ik heb ooit eens geschreven dat ik van de Pet Shop Boys houd. De muziek bedoel ik. Wel, toevallig ligt hier naast mij hun cd Bilingual. Daar staat één fantastisch nummer op: A red letter day, vier ronduit sterke nummers: Metamorphosis, Up against it, To step aside en Saturday night forever en twee gewoon goede: Single en Se a vida é (That’s the way life is). De andere vijf zijn crap. Meer mag een mens niet verwachten. De laagten dienen om de hoogten beter tot hun recht te laten komen, denk ik maar. Er zijn geen bergen zonder dalen, zei de laaglander. En geen dalen zonder bergen, zei de alpinist. Daarom ook dat ik in een vorig bericht schreef dat Rutger Kopland een van mijn lievelingsdichters is, omdat maar de helft van zijn oeuvre, en dan ben ik mild, vuilnisemmerfähig is. Zo werkt het, voor mij althans. Se a vida é.
Dat ik hier nog over cd’s en over Kopland spreekt, bewijst eens te meer dat ik een oude zak ben. Een dusty nut, zou Tsoko zeggen. Hoewel, Kopland wordt misschien terug hip nu een gedicht van hem wordt gebruikt in de begingeneriek van de serie GR5. Een matige serie met als toppunt van matigheid een scène waarin enkele islamfundamentalisten een afvallige fundamentalist gaan zoeken in de Vogezen en hem nog vinden ook. En terwijl die afvallige met zijn hoofd in de strop hangt te bungelen, worden hij en zijn reisgezellen gered door een boswachter, die werd gealarmeerd door een meisje dat eveneens tot het gezelschap behoort en haar hoorapparaat verloor bij het struikelen over een boomwortel. Enkele afleveringen later stort die afvallige fundamentalist in een ravijn terwijl hij de man die hij eerst niet kon uitstaan, en vice versa, probeert te redden. En die van dat hoorapparaat wordt plots zo ziek dat ze er bijna het bijltje bij neerlegt. Tussendoor is er ook nog een confessie over kindermisbruik op school, wordt het gezelschap in hun zoektocht naar het vermiste meisje, want had ik dat al verteld? al die gasten zoeken dus naar een meisje dat drie jaar eerder dezelfde route wandelde en nooit meer terugkeerde. Enfin, een Vlaamse serie die geen potten zal breken in de top-100 van beste Vlaamse series ooit, en die op zondag 10 mei zijn beloop kent. En zo gaat een mensenleven voorbij, door naar dat soort ongein te staren. Hebben jullie thuis geen Netflix dan, Hoorne? Neen, wij hebben geen Netflix. Better Call Saul, de spin-off van Breaking Bad en alom bejubeld als haast zo goed of zelfs beter dan de serie waarop het geënt is, zal voor later zijn. Binnen hier en het jaar tonen ze Better Call Saul op Canvas, let op mijn woorden. Leve Canvas! Leve het tweede net van de VRT! Of kort samengevat: leve Canvas! Wat ik zei dus.
Dave Greenfield, toetsenist van The Stranglers, is overleden aan corona. The Stranglers werden ooit omschreven als een keigoede toetsenist en nog drie andere gasten. Zoek op YouTube maar eens naar het stomende Get a grip on yourself of de lange versie van Let me down easy.
Vind ik leuk:
Like Laden...
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.