10!

Het voorbij jaar stond ik twee keer samen op de affiche van een poëziefestival met de Groninger dichter Jean-Pierre Rawie. Best een aardige man, zelfbewust, praat graag en veel – wat ik in principe eigenlijk meer als een min- dan als een pluspunt beschouw – maar in dit geval kwam het me goed uit dat ik als kleine dichter kon luisteren naar de anekdotes van een grote die ik bewonder. Zelf ben ik niet zo’n prater en wie weet steek je nog iets op van zo’n man. De eerste keer dat ik hem zag, zei ik op een passend moment – urinerend, één vrije pisbak tussen ons in, een plassend moment eigenlijk – dat ik van zijn werk hield. Hij dankte me oprecht, zei dat dit hem veel plezier deed en stopte zijn piemel weg. De tweede keer viel me op dat hij net als ik witte wijn dronk. Dat schiep een band, een illusoir bandje van niemendal, maar toch een band.

Tussen onze gezamenlijke optredens in zat een tijdsspanne van nauwelijks enkele weken. ‘Dat wordt stilaan een traditie, het samen optreden’, zei hij de laatste keer, waarop ik terugkaatste of twee maal wel voldoende was om al van een traditie te kunnen spreken. Ik moet in een ludieke bui geweest zijn, want stelde voor dat hij, telkens hij gevraagd werd voor een festival, de organisator zou vragen of Hoorne ook op de affiche mocht. Ik zou me op identieke wijze over hem ontfermen. Partners in poetry. Hij grinnikte en schudde alweer een anekdote uit zijn als een cape omheen zijn schouders gedrapeerde winterjas.

Rawie schreef heel wat mooie gedichten, maar bovenal, Rawie schreef Sterfbed. Sterfbed is een 10! Het publiek van het Sappho-festival applaudisseerde spontaan na het lezen van dit sublieme sonnet. Ik zat helemaal achterin de zaal en fladderde met mijn oogleden een traan weg. Tegen zoveel schoonheid ben ik moeilijk bestand. Een 10 is uiterst zeldzaam. Ettelijke meters dichtbundels moet de poëzieliefhebber doorploegen om er eens een te vinden, en meestal wordt zo’n vondst dan nog ontmaskerd als een pronkzuchtige 9 en een half.

Niet zo met Sterfbed.

Mijn vader sterft; als ik zijn hand vasthoud,
voel ik de botten door zijn huid heen steken.
Ik zoek naar woorden, maar hij kan niet spreken
en is bij elke ademtocht benauwd.

Dus schud ik kussens en verschik de deken,
waar hij met krachteloze hand in klauwt;
ik blijf zijn kind, al word ik eeuwen oud,
en blijf als kind voor eeuwig in gebreke.

Wij volgen één voor één hetzelfde pad,
en worden met dezelfde maat gemeten;
ik zie mijzelf nu bij zijn bed gezeten

zoals hij bij zijn eigen vader zat:
straks is hij weg, en heeft hij nooit geweten
hoe machteloos ik hem heb liefgehad.

VANDAAG …

Gedichtendag. Ga naar de bibliotheek, of beter nog, naar de boekhandel en leen of koop er een of meerdere bundels van uw geliefde dichters. Spoed u naar huis en nestel u met uw boekjes in een comfortabele fauteuil. Laat de tv even uit vandaag, er valt toch bijna niks te zien. ‘Got thirteen channels of shit on the T.V. to choose from‘ zong Pink Floyd al decennia geleden. Die dertien kanalen zijn er drieëndertig geworden en de shit is evenredig toegenomen.

Maak van elke dag een beetje Gedichtendag. Geniet van kleine dingen zoals een prachtig vers. Morgen plaats ik het vorige week aangekondigde stukje over één van de allermooiste gedichten in de Nederlandse literatuur. Zet nu uw computer uit. Het is al ruim over negen uur, de bibliotheken en boekenwinkels zijn open.

Tot morgen!


DRUK DRUK DRUK

Op mijn schrijftafel liggen enkele gedichtenbundels die ik nog moet lezen en bespreken:

  • Ik belde mijn muze – E. De Haan
  • Oog op slag – Hertz
  • In menigten – Erik Jan Harmens
  • Achteruitwaarts vliegen – Paul Hermans
  • Twee zonnen – Maria Barnas
  • Monarchieën – Joep Kuiper
  • De karpers en de krab – Wouter Godijn

Omdat ik momenteel druk bezig ben met het redigeren van mijn eigen nieuwe bundel moet dat gerecenseer eventjes wachten. Toch levert zo’n eerste kennismaking met een boek al een boel indrukken op.

Ik belde mijn muze – E. De Haan

‘Wat een olifantenflappen! Een foto op het achterplat, het blijft een delicate zaak.’

Oog op slag – Hertz

‘Typografisch gehannes, hmmm, ik ben er doorgaans niet dol op, maar dit ziet er wel origineel uit.’

In menigten – Erik Jan Harmens

‘De poetry slam-koning van Nederland? Ongetwijfeld. Zijn facie ziet eruit alsof het langdurig met een dikke Komrij is bewerkt.’

Achteruitwaarts vliegen – Paul Hermans

‘Waarom het achterplat ook niet helemaal in dat (afschuwelijke) groen, mijnheer Veen?’

Twee zonnen – Maria Barnas

‘Maria Barnas, klinkt als een geflopte flamencodanseres. Is die foto getrukeerd of sopt ze echt haar gezicht in die poel? En is dat wel Barnas of een stand-in? Gek word ik van al die vragen!’

Monarchieën – Joep Kuiper

‘Smaakvolle cover, wat van ’s mans voornaam niet gezegd kan worden. Let op de twee kroontjes die dienst doen als umlaut. Het betreft hier waarschijnlijk een plat van dezelfde maker als ‘Boze wolven’ van Erik Spinoy, waar ook zo’n aardigheidje in verwerkt zit. Straks even verifiëren.’

De karpers en de krab – Wouter Godijn

‘Het eerste gedicht staat al op pagina 3 en op het einde zijn dan een aantal witpagina’s ingelast, strange.’

WIJSHEDEN

Intuïtie is verstand dat haast heeft.

Morele verontwaardiging is jaloezie met een aureool.

Kankeraar: iemand die echt ongelukkig zou zijn indien hij zich niet meer ongelukkig zou mogen voelen.

Een kapitalist is hij die de ring hoger schat dan de vinger.

Kinderen zijn kwetsbaar spul. Volwassenen zijn gelijmde kinderen.

Kleerkast: kast waarin je je kleren hangt als alle stoelen bezet zijn.

Reïncarnatie: geloof in het hiernogmaals.

Satire is de kunst om een scherpe kant te geven aan een botte waarheid.

Seconde: de tijdspanne tussen het moment dat het verkeerslicht op groen springt en de claxonstoot van de auto achter je.

Sneeuw: datgene wat maakt dat je gazon er even goed uitziet als dat van je buurman.


OP WACHT BIJ DE TAAL

Een heel weekend in het teken van de poëzie achter de rug. Gisteren voorgelezen in de Waalse Kerk te Leiden. Zaterdag met een hele troep West-Vlaamse dichters poëzie gelezen in stations. ’s Avonds was er een afsluitende poëzieavond te Ieper die min of meer in het teken stond van de Eerste Wereldoorlog, in de Westhoek nog altijd brandend actueel.

Ik ben te moe om een spits verslagje te maken en heb er ook helemaal geen zin in. Vier dingen zijn me bijzonder bijgebleven:

Eén: De Kortrijkse dichter Alain Delmotte bracht een nogal aangrijpende lezing. Alain, als je dit leest, bezorg mij even dat gedicht dat eindigt op ‘klote’.

Twee: Tijdens het lezen van mijn eigen versjes viel mij weer op wat voor een fantastisch dichter ik ben.

Drie: Benno Barnard (geen West-Vlaming, maar toch aanwezig om redenen die ik niet wil toelichten – te moe, remember) bracht in smetteloos Engels onderstaand gedicht van W.H. Auden, een dichter die aanvankelijk weigerde soldaatje te spelen omdat hij ‘op wacht moest staan bij de taal’. Je moet het maar kunnen uitleggen. Een kerel naar mijn hart.

Vier: Terwijl ontelbare manschappen elkaar op het slagveld te lijf gingen, zaten nog meer manschappen in de loopgraven dichies te schrijven. De Grote Oorlog, noemen ze dat dan. De Grote Poëziewedstrijd, ja.

W. H. Auden

O What Is That Sound

O what is that sound which so thrills the ear
Down in the valley drumming, drumming?
Only the scarlet soldiers, dear,
The soldiers coming.
O what is that light I see flashing so clear
Over the distance brightly, brightly?
Only the sun on their weapons, dear,
As they step lightly.
O what are they doing with all that gear
What are they doing this morning, this morning?
Only the usual manoeuvres, dear,
Or perhaps a warning.
O why have they left the road down there
Why are they suddenly wheeling, wheeling?
Perhaps a change in the orders, dear,
Why are you kneeling?
O haven’t they stopped for the doctor’s care
Haven’t they reined their horses, their horses?
Why, they are none of them wounded, dear,
None of these forces.
O is it the parson they want with white hair;
Is it the parson, is it, is it?
No, they are passing his gateway, dear,
Without a visit.
O it must be the farmer who lives so near
It must be the farmer so cunning, so cunning?
They have passed the farm already, dear,
And now they are running.
O where are you going? stay with me here!
Were the vows you swore me deceiving, deceiving?
No, I promised to love you, dear,
But I must be leaving.

O it’s broken the lock and splintered the door,
O it’s the gate where they’re turning, turning
Their feet are heavy on the floor
And their eyes are burning.

HB

Eerste zaterdag van de Antwerpse Boekenbeurs 2003, iets voor vijf uur in de namiddag. Ik verlaat mijn post. Zaal 4 ligt helemaal achterin het gebouw, een beetje afgescheiden van de drie andere zalen, voorbij een desk met infodames. Ik zie hem het eerst op de rug. Geen uitgelaten schoolmeisjes die zijn stand bestormen, zelfs geen rij met wachtenden, de sessie is ook al een tijdje bezig. Nu en dan iemand die een boek laat signeren, enkele woorden met hem wisselt en naar een volgende stand slentert. Ter linkerzijde zijn oeuvre als een vesting van papier. Op een stoel rechts van hem zijn vrouw, steun, toeverlaat, eerste lezer en godin; een eind verderop de bevriende slagerszoon met een brilletje, thans makelaar in letteren.

Ik blijf even dralen bij de kantelen van de metersdikke kasteelmuur die is opgetrokken uit boeken die mij zo vertrouwd zijn. Alle heb ik ze één, twee of meer keren gelezen. De uitgaven waarin verschillende romans in één band zijn samengebracht storen mij een beetje. Een boek moet één boek zijn. Maar het is een heel lichte, bijna verwaarloosbare wrevel. Ik betast de omslagen met mijn ogen en probeer mijn favorieten er uit te pikken. Moeilijk, de herinnering aan sommige titels is toch wel een beetje vervaagd. Zul je mij altijd graag zien? en Het einde van mensen in 1967 wil ik hier even een speciale vermelding geven, maar ik had er net zo goed twee andere kunnen uitpikken.

Als hij even helemaal alleen is, stap ik op hem af. De stoel naast hem is leeg. ’s Avonds lees ik in een krantenbijlage dat zijn levensgezellin de drukke Boekenbeurs eerder ziet als een noodzakelijk kwaad. Ik heb een klein doch waardevol geschenkje bij. In het zoeken naar de juiste woorden en een passende houding, druk ik hem de hand. Een blunder natuurlijk, wij houden niet van handen schudden. Het valt me op hoe mager hij is. Het gesprek is kort maar niet onaangenaam. Ik koop De koffer, een stripverhaal waarvoor hij de tekst schreef. Voor zover ik de man ken – uit zijn boeken, uit interviews en van op tv – voel ik me nogal geestesverwant met hem. Ik kan dat moeilijk uitleggen en wil het hier en nu ook niet proberen. Het heeft te maken met dingen als liefde en haat, afkeer en tederheid, humor en ernst, mens- en wereldbeeld. Daar moeten jullie het voorlopig mee doen. Misschien kom ik hier ooit nog op terug. Misschien niet.

P.S. Elke publicerende schrijver wil een oeuvre opbouwen, centimeters verwerven op de schier eindeloze boekenplank van de wereldliteratuur. Maar de waarde van een schrijver wordt niet alleen daardoor bepaald. Volgende week plaats ik een stukje over een dichter die volgens mij (alles wat hier geschreven staat is altijd ‘volgens mij’) op basis van amper één van zijn gedichten een ereplaatsje verdient in de literaire hemel.



VOORSMAAKJE

Over enkele maanden verschijnt mijn tweede bundel Inbreng nihil.
Zoals het er nu naar uit ziet, is dit het gedicht dat u op pagina 42 zal aantreffen.
 
OP DE UITKIJK
 
Door het raam zie ik de hoek van de straat en hoe
jij er niet omheen komt gewandeld. Tot aan
de einder gevels met gaten. Buren stappen uit muren
en prevelen in stilte jouw naam alsof ze met mij
willen touwtrekken om je in beeld te halen.
 
Velen doorbreken de grenslijn van rode baksteen en
blauwe lucht, bekenden en onbekenden waar ik niet
op wacht, die ik veracht omdat zij doen
wat ik voor jou heb voorbehouden.
 
Bij het vallen van de avond word ik blind,
ontbloot mijn borst, ruk mijn hart uit mijn lijf
en laat het als een duif over de daken tuimelen.

OPGEPAST: IRONIE!

Eergisteren plaatste ik een stukje over de omvangrijke poëziebloemlezing van Gerrit Komrij. Een tekst die in alle ernst van wal stak, verzeilde halverwege alsnog in nonsensicale wateren. Ik steek in het artikel de draak met het feit dat de waarde van een dichter heden ten dage wordt afgemeten aan het aantal gedichten dat in die anthologie komt, en meer nog met de stemmingmakerij die rond dit boek wordt gemaakt. Tussen de regels laat ik evenwel ook uitschijnen dat Komrij in de jungle der letteren terecht de titel van leeuwenkoning mag dragen, omdat hij enerzijds over een enorme terreinkennis beschikt en anderzijds verder kijkt dan zijn eigen navel door af en toe oud en nieuw poëtisch talent onder de aandacht van het publiek te brengen. In elk geval, groot was mijn verbazing dat trouwe Nederlandse bezoekers van deze weblog het artikel ernstig namen.

Het is me inmiddels duidelijk hoe het misverstand is ontstaan, nl. door de zinssnede ‘… dat (…) Ingmar Heytze, Menno Wigman en Hugo Claus er met respectievelijk 32, 17 en 4 gedichten in komen’, waarbij die overdreven aantallen natuurlijk uit de lucht gegrepen zijn en ik me theatraal opwind over het feit dat Claus zoveel (!) gedichten krijgt. Vervolgens doe ik er nog een schepje bovenop door het onbescheiden ettertje uit te hangen (een rol die ik met zoveel verve speel dat bepaalde lieden allicht denken dat ik in werkelijkheid echt een onbescheiden ettertje ben) en me hardop de retorische vraag te stellen of Komrij seniel geworden is, waarna ik besluit met de stoere mededeling dat ik dat in hoogsteigen persoon, gewapend met enige tips van mijn eigen psychiater, zal gaan natrekken.

Geen enkele Vlaamse bezoeker kan dit stukje ernstig genomen hebben. Hugo Claus is bij ons al eeuwen veruit de meest bekende acteur in de literaire cinema. Niemand alhier zal ooit geloven dat er in dat Komrij-boek lieden voorkomen met meer gedichten dan Claus, of ze nu Jan, Piet, Joris, Heytze, Wigman of Corneel heten. Voor de Vlamingen bedrijft Claus geen literatuur, Claus ís literatuur. Vorig jaar stond de Vlaamse feestdag in het teken van poëzie. De Vlaamse regering stelde een enorm budget ter beschikking en vertrouwde de klus toe aan de organisatie Behoud de Begeerte. Wat hebben die met het geld gedaan? Aan de onvermijdelijke Hugo Claus gevraagd om een bundeltje uit zijn aars te persen, dat bundeltje in een enorme oplage gedrukt en verspreid. Naast elk gedicht stond een tekening van de al even onvermijdelijke Jan Vanriet. Geld opgesoupeerd. Klaar was kees.

Ingmar Heytze en Menno Wigman daarentegen zijn in Vlaanderen beroemd bij de literaire die hards, maar daarbuiten nog al te vaak nobele onbekenden. Nooit gedacht dus dat het gegoochel met de aantallen 32, 17 en 4 niet herkend zou worden als pure bullshit. Maar nu weet ik hoe dat komt. Bij onze noorderburen is het statusverschil tussen de heren Heytze, Wigman en Claus lichtjaren kleiner dan in Belgoland.

Zo blijkt maar weer dat, ook al spreken we dezelfde taal, de Vlaamse en Nederlandse cultuur mijlenver uit elkaar liggen. Vroeger werd er in Vlaanderen duchtig gekeken naar de Nederlandse televisie. Berend Boudewijn, Andre van Duin, de Mounties, BZN, … in het klootjesvolkmilieu waarin ik opgroeide waren ze zowaar nog bekender dan Claus. Dat veranderde toen we met de komst van VTM onze eigen beeldbuispulp gingen fabriceren, maar dat is dan weer stof voor een nieuw stukje waarin ik eens te meer op geheel eigen en kenschetsende wijze ernst en flauwekul zo nauw met elkaar zal verweven dat ze nauwelijks van elkaar zullen te onderscheiden zijn.


TAALTIP: SPREEKWOORDEN EN ZEGSWIJZEN

Wie boter op zijn hoofd heeft, moet dringend zijn haren wassen.

Als de kat van huis is, heeft de hond ook eens een rustige dag.

Beter één vogel in de hand, dan één die op je kop zit te schijten.

Wie niet horen wil, heeft nog andere zintuigen zat.

Als twee honden vechten om een been, is de derde enkele teven aan het binnendoen.

Spreken is zilver, stotteren is brons.

In het land van de blinden hoor je zelden een grap over Stevie Wonder.

KOMRIJ

Over een kleine twee weken verschijnt bij Prometheus/Bert Bakker de grote anthologie der Nederlandse poëzie, samengesteld door Gerrit Komrij. Het boek zal Komrij’s Nederlandse poëzie van de 19de tot en met de 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten heten. De bloemlezing wordt vanzelfsprekend eerst gepresenteerd te Amsterdam, en ik las ergens dat het Gentse Poëziecentrum korte tijd later de Vlaamse voorstelling voor haar rekening zal nemen. Ik hoop daarbij aanwezig te zijn.

In de anthologie staan drie gedichten uit mijn bundel Niets met jou. Welke dat zijn hou ik voorlopig geheim. Wel kan ik zeggen dat de Dichters des Vaderlands een weldoordachte, voor de hand liggende en toch deels verrassende keuze heeft gemaakt. Mijn uitgever en redacteur waren lyrisch – neen, lyriek behoort tot het takenpakket van de dichter – euforisch dan maar. Ikzelf was lyrisch maar weerhield me ervan om op de keukentafel een rondedansje uit te voeren. Op tafels springen, daar doe ik niet aan, zeker niet sinds ik met licht overgewicht kamp – sinds mijn geboorte – en de kwaliteit in de tafelsector ernstig te wensen over laat – sinds de uitvinding van de multiplex spaanderplaat. Bovendien ben ik heel voorzichtig met goed nieuws. In goed-nieuws-contracten staan onderaan bijna altijd van die kleine lettertjes. Dit keer was dat niet anders, want alras ving ik de geruchten op dat één Komrij’s bloemlezing dubbeldik zou worden, waardoor mijn verwachte aandeel van 3 op 1000 slonk naar 3 op 2000 en dat twee Ingmar Heytze, Menno Wigman en Hugo Claus er met respectievelijk 32, 17 en 4 gedichten in komen. Nu ben ik een onvoorwaardelijk fan van het werk van die eerste twee, maar Claus, krijgt die echt 4 gedichten? Is Komrij helemaal seniel geworden? Dat wil ik dus even checken als hij straks naar het Poëziecentrum komt. Ik zal op de eerste rij zitten, u herkent mij wel: karakterkop, halflang krullend haar, een intelligent ogend brilletje en licht overgewicht (niemand is perfect) en als er die avond toevallig iemand op een tafel jumpt, dan zal ik het in elk geval niet zijn. De ogen, zegt mijn psychiater, let vooral op de ogen. 

GEDICHTENDAG

Met Gedichtendag twee jaar geleden was ik nog een heel pril publicerend dichter. Ik zat gewoon thuis die avond. Vorig jaar had ik net mijn debuutbundel Niets met jou uit. Ik vroeg aan de literaire stichting Behoud de Begeerte of ze mij ergens in een of andere programmaatje konden droppen. Behalve een heel aardige mail dat ze dat zeker zouden doen, vernam ik niks meer van hen.

Dit jaar wordt het anders. Op zaterdag 24 januari maak ik deel uit van een West-Vlaams gelegenheidscollectief dat poëzie zal voorlezen in de stations van Tielt, Lichtervelde, Izegem en Kortrijk, ’s avonds gevolgd door een poëzieavond in de Lakenhalle te Ieper. Omdat die avond mede georganiseerd wordt door het Flanders Field Museum staat hij iet of wat in het teken van de Eerste Wereldoorlog. Het had voor mij best een ander thema mogen zijn, want ik ben niet zo’n oorlog-en-vrede-dichter. Ja, de kleine oorlog die zich onder de bast van elk individueel mens afspeelt, die wel, maar de grote wereldbranden laat ik graag aan mij voorbij gaan. Benieuwd trouwens of die andere dichters dan wel zo’n geschikt oorlog-en-vrede-oeuvretje hebben. Omdat elkeen maar twee verzen mag voorlezen, zal ik evenwel niet uit de toon vallen. Of misschien net wel. Misschien ben ik tegen de avond wel zo pissed off van in die stations rond te hangen en de ene trein na de andere te halen dat ik een gematigd shockerend vers lees. Ik denk hierbij aan het gedicht Mijn kleine holocaust, dat onlangs werd gepubliceerd in Krakatau, en waarin ik oorlog vergelijk met het meppen van insecten. Maar ik denk het niet. Ik zal me de hele dag keurig gedragen, een beetje timide zelfs. Ik zal steeds met twee woorden spreken en meer nog met twee woorden zwijgen.

Op Gedichtendag zelf, 29 januari is dat, krijgt iedereen die in de bibliotheek van Wevelgem een fictiewerk ontleent, een kaartje met een gedicht van mij op. Volwassenen krijgen Sneeuwpop, kinderen het ludieke vers De grote vragen van het leven. Sneeuwpop komt in principe niet in mijn tweede bundel die Inbreng nihil zal heten en over enkele maanden verschijnt. De jongen van de bib was daarover een beetje teleurgesteld. Hij vindt Sneeuwpop een bijzonder sterk gedicht. Ik antwoordde dat ik het wel met hem eens ben, maar dat ik een aanzienlijk aantal gedichten heb dat ik kwalitatief nog iets hoger inschat. Enfin, oordeel zelf.


SNEEUWPOP
 
Regen bevordert het leven, maar sneeuw is beter.
Sneeuw kan je kneden tot een pop die onbewogen
wacht tot ze wordt aangekleed. Sneeuw is mooier
dan een gazon vol poppenkleedjes op de bleek.
 
Dat weet het meisje dat met haar verregende kinderen het huis
in vlucht, maar hun naaktheid vergeet bij de eerste witte vlok.
Mama kijkt dan koppig niet op. Ze maakt zich ernstig zorgen
over de weersverwachting voor de rest van de week.

ZOALS BELOOFD: EEN GEDATEERDE OASIS-RECENSIE

WEG MET DE DEMOCRATIE!

NIET TER ZAKE DOENDE INLEIDING, DEEL 1

In 1998 kreeg Liam Gallagher na een akkefietje op een vlucht van Hong Kong naar Perth te horen dat hij nooit nog mocht vliegen met Cathay Pacific Airlines. Het non-event haalde ook in België en Nederland de radio- en tv-journaals. Iedereen moest toch weten wat voor een zootje ongeregeld er schuil ging achter de naam Oasis. Maar hey, als Mick Jagger met zijn Stones op wereldtournee gaat met als enig doel enkele Zuid-Amerikaanse schonen te bezwangeren, noemt iedereen dat folklore. “Huh, typisch Mick!” En als Eric Clapton bekent dat hij jarenlang zijn vrouw sloeg, dan roept men: “So what, Clapton is God.” Maar als Liam Gallagher wat scheef in zijn vliegtuigzitje hangt of niet snel genoeg zijn seatbelt fastens, schreeuwt de hele wereld moord en brand.

NIET TER ZAKE DOENDE INLEIDING, DEEL 2

In zijn hit Liefde Voor Muziek – u weet wel, die pseudo-gospel voor bleekscheten – zingt Raymond van het Groenewoud het zinnetje Zwijg me van de laatste kutgroep uit Engeland. In een interview zei hij ooit dat bijvoorbeeld Oasis een prima voorbeeld is van het soort kutgroep dat hij in gedachten had toen hij Liefde Voor Muziek schreef. Mijn Liefde Voor Raymond is sindsdien flink bekoeld, en ik vond hem al zo’n klier. De stomende live uitvoering van Supersonic of één seconde uit Live Forever is me dierbaarder dan het gehele oeuvre van de niet over één paard, maar over een hele stoeterij getilde van het Groenewoud.

DEZE RECENSIE BEGINT HIER

Twee jaar na het laatste studioalbum Standing On The Shoulders Of Giants ligt Heathen Chemistry, de langverwachte nieuwe van Oasis, in de platenwinkels. Heathen Chemistry is een typische Oasis-plaat geworden. Weinig vernieuwing, niettegenstaande de groep volwassener klinkt dan ooit tevoren. De wilde haren lijken zo goed als verdwenen. Op deze plaat geen Rock ’n Roll Star of Cigarettes And Alcohol.

Opmerkelijk is wel dat bijna de helft van de songs niet werd geschreven door Noel Gallagher. Broertje Liam nam er drie voor zijn rekening (Songbird, Born On A Different Cloud en Better Man), gitarist Gem Archer schreef Hung In A Bad Place en bassist Andy Bell het korte, instrumentale A Quick Peep. Well tried, lads, maar mijn favorieten zitten bij de Noel-songs.

HET ELFTAL

The Hindu Times

De eerste single uit dit album is een slome Oasis-rocker met een herkenbare, makkelijk in het oor liggende gitaarriff.

Forced by nature

Vettige song met Noel op zang. Jammer. Noel mag dan wel de technisch betere zanger van de Gallagher-broertjes zijn, toch had ik liever gehoord dat Liam hier de vocals voor zijn rekening nam om het geheel nog wat smeuïger te maken.

Hung in a bad place

Stevige rocker geschreven door Gem. Sid Vicious draait zich om in zijn graf als hij hoort dat Noel dit punk rock noemt. Gewoon een aardig upbeat-nummer.

Stop crying your heart out

De tweede single is een wondermooie ballade die je al bij de eerste beluistering naar de keel grijpt. Bedoeld als een opus magnum à la Wonderwall of Champagne Supernova stel ik me de vraag of het dit ook zal blijven na enkele tientallen beluisteringen.

Songbird

Eerste van de drie songs geschreven door Liam. Intimistisch akoestisch, Liam goes Lennon.

Little By Little

Melodieus psychedelische song waarin Noel heel wat vocale kracht tentoonspreidt. De intro lijkt gehaald bij Pink Floyd’s Us Or Them. Bij elke beluistering wordt dit nummer sterker en sterker. Dit wordt de nieuwe single, de derde al uit dit album.

A Quick Peep

Overbodig instrumentaaltje.

(Probably) All In The Mind

Noel componeerde en Liam zingt met zijn meest zeurderige stem. In gedachten zie ik heupwiegende hippiemeisjes die iets onduidelijks doen met een tamboerijn. In the end we’ll leave it all behind / Because the life I think I’m trying to find is probably all in the mind. Het is nog te vroeg om met zekerheid te zeggen of dit pareltje Live Forever van de troon zal stoten als mijn favoriete Oasis-song, maar de kans is bijzonder groot.

She Is Love

Akoestisch nummer waarin Noel zingt over zijn nieuwe vriendin. Ik hoop dat het haar kon bekoren. Mij in elk geval niet. Noel schreef dit in enkele minuten en beweert dat die goddelijke ingevingen meestal zijn beste composities zijn, maar dit is toch ietwat te veel blinded by love. Dit nummer leent zich nog het best om gekweeld te worden door rondom een kampvuur gezeten boyscouts.

Born On A Different Cloud

Liam’s dromerige stem klinkt hier helemaal als die van John Lennon. Dit is pure Beatles, inclusief slide gitaar. Door de lange fade out ware dit een prima afsluiter geweest.

Better Man

Het derde nummer geschreven door Liam lijkt op een bonus track, maar het is een wel heel povere toegift. “I want this fucking song on the fucking album, you motherfucker.” En Noel gaf schoorvoetend toe, zo moet het ongeveer zijn gegaan, denk ik.

NOEL FOR DICTATOR

Iemand zei ooit: zij die zo’n mooie liedjes maken, kunnen geen schoffies zijn. Allicht. Noel Gallagher is één van de grootste songwriters van zijn tijd, al zullen velen dit pas over pakweg tien jaar beseffen. Jammer dat hij de andere groepsleden liet meeschrijven aan Heathen Chemistry. Nooit zullen we weten wat voor een dijk van een plaat dit zou geweest zijn indien hij het allemaal zelf had gedaan.

RECENSEREN

In het inmiddels gearchiveerde jaar 2002 hield ik me, naast het ontwikkelen van mijn eigen dichterschap, onledig met het schrijven van literatuurrecensies voor DeRecensent, een Nederlandse website. Onze wegen scheidden na een akkefietje dat ik niet voor de zoveelste keer wil oprakelen. Vertoornd door woede en verontwaardiging vroeg ik de redactie om al mijn besprekingen te verwijderen. Jammer, want er zaten waarlijk en in alle bescheidenheid enkele meesterwerkjes tussen. (In alle onbescheidenheid zou ik zelfs durven stellen dat het allemaal meesterwerkjes waren.) Gelukkig kon ik de hele handel nog bijtijds afdrukken en het is niet denkbeeldig dat ik straks enkele van die oude recensies helemaal overtik en op deze weblog plaats zodat de bezoeker – u dus – straks nog eens kan nalezen hoe ik Joris Denoo verraste met een beschouwing waar hij tot op vandaag nog altijd niet over is uitgepraat, Dimitri Verhulst herkende als de lookalike van de zanger van de Noorse popgroep A-Ha, Kristien Hemmerechts uitnodigde om bij mij thuis onder een bestelwagen te komen liggen, en een bundel van de Gentse stadsdichter Roel Richelieu Huppeldepup zo diep de grond in boorde dat hij er in Tasmanië terug uitkwam.

Tegenwoordig schrijf ik naast mijn eigen gedichten besprekingen voor Concept. Straks zal ik ook iets doen voor de website Nuwijweer – maar wat dat precies wordt is nog onduidelijk – en als het even kan wil ik af en toe eens een ei leggen bij Meander. Ik beschouw mezelf graag als een vreemde eend in de recensentenbijt. Mijn voornaamste doel: een fraai stukje schrijven, evenwel altijd onderbouwd door een zekere kennis van zaken. ‘Wat is dit mooi geschreven!’ is het eerste dat in het hoofd van de lezer moet opkomen, en niet: ‘Is de boekhandel nog open?’ of ‘Gelukkig is de boekhandel al dicht.’ Natuurlijk moet er ook informatie worden verschaft, anders kan je het geen recensie meer noemen.

Naast literatuur deed ik ook één keer een cd, nl. Heathen Chemistry van Oasis. Omdat ik de groep en hun muziek goed ken, had ik in geen tijd een breed uitgesponnen hilarische intro die ik het publiek niet wilde onthouden. Daar dan wat gezeik over die songs tegenaan gegooid en klaar was kees.

Enfin, later deze week plaats ik die gedateerde Oasis-recensie integraal op deze weblog. Dan begrijpt u wat ik bedoel.

HONGER EN HET GROOT GESNEDEN

Sporten waar modder bij te pas komt, daar zijn Belgen sterk in: motorcross, veldrijden, kleiduifschieten (kleiduiven zijn niets anders dan op hoge temperatuur gebakken modder) en mocht damestennis in de modder worden gespeeld, dan hadden we nu een Belgische wereldtop-5 in plaats van maar een top-2.

Veldrijden dus, het is er de tijd van het jaar voor. Tussen het BK en het WK in wil ik even terugblikken op enkele grote veldrijdmomenten. Weet u nog hoe Mario De Clercq in het Slowaakse Poprad wereldkampioen werd? Hij schudde in de laatste ronde de laatste buitenlander af en pakte Erwin Vervecken die in de sneeuw op weg leek naar zijn eerste wereldtitel. Vervecken achteraf boos omdat hij helemaal op het eind van de wedstrijd door een landgenoot werd gegrepen. De Clercq lakoniek: “Een wereldtrui geef je niet weg.” (Altijd al een kouwelijke geweest, die Mario.) Wat had De Clercq moeten doen? Rijden met de remmen dicht? Aan de kant van het parcours een lokale schone opvrijen? Een pint pakken in een Slowaaks café? Ostentatief als een kreupele de trapjes opsukkelen zoals Sven Nys één jaar later deed in Sint-Michielsgestel toen zijn niet-landgenoot maar wel-ploegmaat Groenendaal het saaiste wereldkampioenschap ooit won, daarbij tot op heden de vraag onbeantwoord latend wie die dag de sterkste was, de Nederlandse Rabobanker of de Vlaamse?

Neen, dan maar Super Mario, die voor het incidentrijke WK in Poprad al wereldkampioen werd in het Deense Middelfart. Op een droge, harde ondergrond reed hij fluitend naar de regenboogtrui met de allure van iemand die gekweld door enorme honger een groot gesneden gaat halen bij een wel heel verre bakker. Sven Nys daarentegen rijdt dit jaar alsof hij van de bakker op weg is naar huis, en onderweg al drie pistolets, twee chocoladekoeken en een croissant naar binnen heeft gewerkt. Nys is een broodrijder. Volgens mij heeft hij geen spijt dat hij die bewuste zondag begin 2000 in de thuishaven van zijn bloedbroeder niet voluit zijn kans is gegaan. Nog niet. Maar maak u geen zorgen, over pakweg 20 jaar zal hij in Niet te wissen hete tranen plengen op de schouders van de tegen die tijd hoogbejaarde Frank Raes.

INFO:
Alle medaillewinnaars van het WK Veldrijden vanaf 1950 op
http://www.ucp.lu/Championnatdumonde/Championnatdumonde/Cyclo%20Cross/Chpdumondecyclocrosshommes.htm

EEN SVEN NYS-KOP MET BERND THIJS-HAAR EROP

Er zaten twee jonge mannen aan het tafeltje naast mij, de ene had een hazenlip en zag er ook voor het overige uit als een boerenzoon, de andere had een Sven Nys-kop met Bernd Thijs-haar. Bankbedienden, dacht ik even, maar ze droegen geen das. Ambtenaren dus. Aangeworven en meteen mogen plaatsnemen op een voor hun leeftijd te hoge plaats op de hiërarchische ladder van hun Rijksdienst voor Drollenvangers. Jongens die het helemaal gaan maken, let op mijn woorden.
 
Ooit hadden wij op het werk een PR-man. Al zijn P-activiteiten mislukten, net zoals zijn R-ondernemingen. Bovendien gedroeg hij zich verschrikkelijk hooghartig waardoor hij ieders afkeer opwekte. Na zijn ontslag kwam aan het licht dat hij alleen maar de bakkersschool had gevolgd, maar hij woonde wel in dezelfde straat als de grote baas en ging elke morgen en avond met diens hond wandelen, waardoor hij ’s morgens ook later op het werk mocht aankomen en ’s avonds vroeger vertrekken. Hij werd ontslagen maar dook op in een naastgelegen en bevriende onderneming waar hij nog een veel belangrijker non-PR-man werd. Dat kon toen nog, op het eind van de jaren 80. Kan u nog volgen? Om een lang verhaal kort te maken, het is de man niet goed vergaan op de grote baggerboot van het leven, maar de lust om over hem te schrijven is nu over, waarvoor mijn welgemeende excuses.
 
Coming soon op deze blogspot of misschien niet :
Een stukje over veldrijden (die rosse Sven Nys-kop werkte blijkbaar inspirerend, leve de ambtenarij!)

PHILIP HOORNE HEEFT NU OOK EEN BLOGSPOT

Blogspot, vindt u het geen fantastisch woord? Die dubbele brutale o-klank. Daar heb ik als dichter wel oren naar. Blogspot, zeg het tien keer na elkaar. Blogspot, blogspot, blogspot, blogspot, blogspot, blogspot, blogspot, blogspot, blogspot, blogspot. Klinkt als de naam van een hardrockband zonder platencontract maar mét ‘explicit lyrics’ in het begin van de jaren ’80. ‘Hedenavond in het voorprogramma van Saxon: Blogspot.’
 
Hier zal ik af en toe een berichtje posten. Verwacht u vooral aan veel intellectualistisch geneuzel met een humoristisch randje dat ik gemeenzaam wel eens durf te omschrijven als ‘gezeik’. Alhoewel, misschien wordt het toch nog een ernstige boel, ik weet het niet.
 
Mijn eerste berichtje laat ik snel los op het net. Benieuwd hoe het er na versturen zal uitzien.