Op zaterdag wordt mijn moeder uit het ziekenhuis ontslagen. Mijn vader begeeft zich iets voor elf uur op weg naar de grote stad Kortrijk om haar op te halen. Dat ‘begeeft zich op weg’ klinkt als een hele trip, wat het objectief gezien niet is, maar subjectief wel. Ik leg dat even voor u uit. De afstand van bij ons thuis tot het centrum van Kortrijk, waar het ziekenhuis pal middenin gelegen is, bedraagt ongeveer acht kilometer. Dat is te weinig om het ‘een hele trip’ te noemen. In Australië rijdt men 500 kilometer om de buurman te bezoeken. En als zo’n Aussie na 350 kilometer merkt dat zijn portefeuille nog thuis in de buidel van de huiskangoeroe steekt, dan maakt hij rechtsomkeert om die op te halen en rijdt dan alsnog naar zijn buurman. En als blijkt dat buurman niet thuis is, dan stopt hij een briefje in de brievenbus met de mededeling ‘Hi mate, ik kwam even gedag zeggen, maar je bent er niet. Ik kom vanavond wel terug. Groetjes, Jack.’ Wij echter leefden in een kleine wereld. Leve de kleine wereld. Makkelijk, overzichtelijk en altijd dichtbij. Indien iedereen een kleine wereld zou verkiezen, dan zaten we nu niet met een pandemie opgescheept. En ook niet met een klimaatcrisis, niet met een mobiliteitsvraagstuk en niet met een migratieprobleem. Dan hadden we ons kunnen bezig houden met problemen van kleinere aard als daar zijn, de vacht van de kat pluist, de postbode is laat vandaag of ik heb een ingegroeide teennagel.
Ik had ooit een makker en die heette Youri. Niemand heette vroeger Youri, behalve Youri. Youri had zich als doel gesteld om in zijn leven honderd landen te bezoeken. Dat kon hij zich veroorloven, want Youri was de zoon van De Matrassenkeizer, een ondernemer die stinkend rijk werd met de verkoop van matrassen. De moeder van Youri noemde men trouwens De Matras, wat niks te maken had met het feit dat ze gehuwd was met De Matrassenkeizer, maar wel omdat ze in haar jonge jaren zowat elke week een ander vriendje had. Ze werd dus al De Matras genoemd voor ze Ralph, zo heette De Matrassenkeizer, leerde kennen. Bizar toeval, vind je niet? Had ze niet de helft van haar jonge leven op haar rug gelegen, maar last gehad van enige frigiditeit, had men haar dan De Frigo genoemd en was ze dan later in het bootje gestapt met een kerel die handel dreef in groot en klein elektro? Het zijn vragen die ieder normaal mens zich hoort te stellen. Is alles toeval of net voorbestemd, dat is de vraag van honderd miljoen? Je kijkt naar Het Journaal en leest ondertussen een boek, de nieuwslezer zegt ‘de regering…’ en terwijl hij dat zegt, op krek hetzelfde moment, lees je in het boek de woorden ‘de regering’. Je droomt dat je ’s morgens wakker wordt en effectief, de volgende morgen word je wakker. De meesters van het heelal, hoe je ze ook wil noemen, God, Het, Jef Verslycke & Zonen of Marsipulami’s, af en toe geven ze een teken dat ze er wel degelijk zijn, dat ze van in de coulissen toekijken naar het theater hier op aarde en aan de touwtjes trekken om bij te sturen, ten goede, ten kwade of zomaar voor de lol.
Youri, de zoon van Ralph, De Matrassenkeizer en De Matras wilde in zijn leven honderd landen bezoeken. Krijgt hij op 32-jarige leeftijd toch wel kanker zeker. Hij zat aan elf, België niet meegerekend, want daar woonde hij, een land waar je woont kan je niet bezoeken. Die elf waren: Nederland, Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk, Italië, Spanje, Portugal, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Ierland en Tuvalu. O, die was kwaad toen hij de diagnose kreeg! “Waarom Tuvalu,” vroeg ik. “Je zou nondedju beter vragen,” zei hij, “waarom Nederland, Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk, Italië, Spanje, Portugal, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Ierland? O, kon ik die maar inwisselen voor Mauritius, Bahrein, Swaziland, Canada, Soedan, Costa Rica, Honduras, Bangladesh, Litouwen en het Groothertogdom Luxemburg!” Tja, daar was het nu te laat voor met die levensverwachting van twee à drie weken. “Waarom eigenlijk het Groothertogdom Luxemburg,” vroeg ik, “misschien kan dat tripje net wel nog.” Hij werd niet vrolijk van mijn voorstel want dat land kwam op de laatste plaats. “Als ik niet naar Mauritius, Bahrein, Swaziland, Canada, Soedan, Costa Rica, Honduras, Bangladesh en Litouwen kan reizen, dan wil ik ook niet naar het Groothertogdom Luxemburg.” “Ben je dan nooit door het Groothertogdom gereden op weg naar het zuiden,” probeerde ik nog. “Door een land rijden zonder uit te stappen telt niet mee,” foeterde hij, “dan zou ik Andorra ook moeten meetellen.” Zijn frustratie over heel dit gedoe kortte zijn levensverwachting met de helft in. Hij reageerde daar redelijk schamper op. “Of ik nu één week thuis moet zitten met kanker of twee, wat maakt het uit,” huilde hij. Ik trachtte hem wat op te beuren door in de plaatselijke bibliotheek enige reisgidsen en andere boekwerken te ontlenen over Mauritius, Bahrein, Swaziland, Canada, Soedan, Costa Rica, Honduras, Bangladesh, Litouwen en, welaan dan, ook het Groothertogdom Luxemburg, maar hij wilde die niet eens inzien. Youri is bitter aan zijn einde gekomen en voor wat eigenlijk? Omdat hij in Canada geen bruine beer heeft gespot, omdat hij in Soedan het regeringsleger niet tegen de rebellen heeft zien vechten, omdat hij in Honduras… weet ik veel wat er in Honduras te beleven valt. Had Youri nu eens zijn laatste weken doorgebracht al mijmerend over zijn reis naar en verblijf op Tuvalu, want geef toe, Tuvalu, da’s niet min toch? Je kunt er mits enigszins geoefende beenspieren van de ene atol naar de andere hoppen en terug. Hoeveel landgenoten zijn ooit op Tuvalu geweest? Daar kun je geen voetbalstadion mee vullen, ook niet een stadion in vierde provinciale. Tuvalu zien en sterven, ik had het op een grote pancarte willen schrijven en die in het gezichtsveld van Youri ophangen. Maar wis en zeker had hij dan gefulmineerd dat ik dat plakkaat van de muur moest halen, de ondankbare vlerk. Of Nederland, nog zo’n kek land, met zijn bruine geschrankte plavuisjes in de dorpskernen, zijn vriendelijke obers, altijd in voor een praatje, een kwinkslag en de onvermijdelijke vraag ‘Wenst u iets te drinken?’, zijn boekenruilkastjes, soms gewoon in de vorm van een bananendoos, en Hans Theeuwen natuurlijk, de leukste comedian van de Benelux na Gunter Lamoot en Richard Marzèle, deze laatste bekend omwille van zijn op dvd vastgelegde zaalshows ‘Rire jusqu’à ce que tu chies ton pantalon avec Richard Marzèle, Volume 1’ en ‘Rire jusqu’à ce que tu chies ton pantalon avec Richard Marzèle, Volume 2’.
Mijn vader rijdt de ziekenhuisparking op en ziet geen vrije parkeerplaats. Hij verlaat de parking en bij het uitrijden ramt hij een andere wagen in de flank. De politie wordt erbij geroepen, wat in de jaren zeventig standaard gebeurde bij elk verkeersongeval. Het duurt een poos voor de politie eraan komt, dat duurde in de jaren zeventig ongeveer even lang als nu, op dat vlak is de mensheid niet geëvolueerd. Mijn moeder wacht ondertussen, gezeten op haar ziekenhuisbed, met in haar ene hand haar tas met kleren en toiletartikelen en in de andere haar handtas. Het ergert haar dat de vijf kamergenotes onbeschaamd laten merken dat ze haar het liefst van al zo snel mogelijk kwijt zijn, en het ergert haar nog meer dat mijn vader veel te laat op de afspraak is. Kortom, de dag begint onder een slecht gesternte. Ik zit thuis en zie op de klok hoe de uren verstrijken. Ik wacht en wacht en wacht. Ik ben een kleine jongen die zich grote zorgen maakt en de zorgen worden groter naarmate de tijd verstrijkt. Wachten en de stress die daarmee gepaard ging, waar is de tijd toch gebleven? Sinds het ontstaan van de mobiele telefonie hoeven mensen nooit meer te wachten op iemand. Jongeren weten niet wat dat betekent: wachten. Ooit hadden we nonkel Gaston en tante Flora uitgenodigd om op een zaterdagavond bij ons te komen eten. Ze werden verwacht omstreeks 18 uur. Pas op zondagavond tegen middernacht wisten we dat nonkel Gaston ergens ter hoogte van Rumbeke in een gracht was gereden. Zaten wij daar mooi een dag, een nacht en nog een dag met een servet rond onze nek. Zondagavond, net voor Sportweekend begon, trok mijn vader zijn servet uit de boord van zijn hemd, legde die op tafel neer, stond op en zei: “ik denk dat die niet komen”. Een rake voorspelling. Mijn vader heeft altijd een klare kijk gehad op de dingen. Tegenwoordig wordt er niet meer gewacht, maar rondgebeld dat het een lieve lust is. Ik zat eens in de trein van Gent naar Kortrijk en schuin tegenover mij zat een man, een dertiger, met een aktetas, type lagere bankbediende die in zijn vrije tijd met een koersfiets rijdt, denkend dat hij Wout van Aert is en in stilte commentaar geeft bij zijn eigen rit, maar in dat commentaar de naam van Wout van Aert vervangt door zijn eigen naam. Een demarrage op rechts, beste kijkers, ze gaan eraan beginnen! Het is Peter Vanackere die met de guidon vanonder met een geweldige krachtinspanning zijn medevluchters achter zich laat. Peter Vanackere, wie had dat gedacht, José? En dan zegt een ingebeelde José De Cauwer: ik had hem in het fluogeel op mijn lijstje aangestipt, Michel, fluogeel, dat zijn de schaduwfavorieten. Ja, zegt Michel Wuyts dan, die Peter Vanackere is een rare patriot, daar hebben we het laatste nog niet van gezien… Wanneer de trein halt houdt in het station van Waregem neemt hij zijn gsm en klikt een voorgeprogrammeerd nummer aan. Ik hoor hem zeggen: “Schatje, ik ben in Waregem, je mag de soep in de microgolfoven steken.” Tussen Waregem en Harelbeke valt de trein plotseling stil. Hij neemt zijn gsm: “Schatje, er is een probleem op het spoor, je mag de soep nog efkens terug uit de microgolfoven nemen.” Nog geen minuut later komt de trein terug in beweging. “Schatje, we rijden weer, je mag de soep terug in de microgolfoven zetten.” Als de trein in het eindstation Kortrijk halt houdt, leg ik mijn hand op zijn schouder. “Mijn naam is El Grande Filipo, landelijk actief waarzegger in bijberoep,” zeg ik, “en ik voorspel bij deze,” – zijn ogen worden zo groot als pingpongballen – “ik voorspel, mijn beste man, luister naar El Grande Filipo die voorspelt dat gij vanavond…. SOEP zult eten.” “Laat mij gerust, onnozelaar,” zegt hij, en hij duwt mij achterover zodat ik mijn evenwicht verlies en terug op de bank neerplof, en haast zich uit het treinstel. Ik word overvallen door een soort van razernij jegens deze hufter en alle andere hufters ter wereld, loop hem achterna en zeg: “Neen manneke, gij gaat vanavond geen soep eten, uw schatje zal straks als je thuiskomt die bol met soep over uw kop gieten, of die kop met soep over uw bol, kies zelf, omdat gij haar godverdomme elke dag lastigvalt met uw dwaas gezeik van ik ben in Waregem hier en ik ben in Harelbeke daar en de trein rijdt en de trein staat stil en de soep moet in de micro en de patatjes moeten in de macro en de groentjes moeten in de mocro, en gij, gij gaat nooit van uw leven een koers winnen, schaduwfavoriet van het elvendertigste knoopsgat, loser, ja, loser van de KBC, de ING, de BNP of weet ik veel wat voor kutbanken er nog allemaal bestaan.” Zonder zich om te draaien, stapt hij verder en steekt zijn middelvinger naar me op. Best wel een coole reactie voor een lagere bankbediende. En eigenlijk heeft hij gelijk, ik heb me verschrikkelijk aangesteld. Mensen op de trein wensen niet aangesproken worden, zeker niet op het moment dat ze willen uitstappen, en onderweg ook niet, dan zitten ze de hele tijd naar zo’n plat, rechthoekige, glazen ding te kijken met oortjes in hun oren, waar anders. Ik probeer me de man voor te stellen, druipnat en vies van de over zijn hoofd uitgekapte kervelsoep. Dat lukt me niet zo goed. Ik probeer het met tomatensoep. Ja, veel beter. Met ballekes!
Halverwege de namiddag komen mijn ouders eindelijk thuis. Mijn moeder is slechtgezind en mijn vader is slechtgezind en ik doe wat ik altijd doe als een van mijn ouders of allebei slechtgezind is, me onzichtbaar proberen te maken, net zoals David McCallum. Was dat al op tv in 1974? Neen, in 1975 pas.
(wordt vervolgd)
Vind ik leuk:
Like Laden...