Het leven en hoe het te overleven (29)

Ik heb te doen met de kinderen die vandaag geboren worden en die zullen leven tot diep na 2100. De technologische vooruitgang van de voorbije 40 jaar is enorm, maar waar heeft die ons gebracht? Waar zal die ons naartoe leiden? Als je ziet wat er de voorbije 40 jaar allemaal is veranderd, dat is toch niet te bevatten. In de hogeschool begin jaren ’80 kregen we één uurtje les in ‘informatica’. Het meest geavanceerde apparaat dat er in het klaslokaal stond was een overheadprojector. Het was ook het enige apparaat dat er stond. Voor wie niet weet wat een overheadprojector is, wel, je schreef met een stift op doorzichtige plastic vellen, legde die op een van onderuit verlichte glazen plaat, en het grote, plompe apparaat toonde wat er op dat vel stond op een rechtstaand wit bord dat achter de projector stond. Pure magie toen, een uitvinding van drie keer niks, lijkt het nu, systeem periscoop maar dan met licht of zo, heb ik dat goed? Het was ook de tijd van de typemachine. Toen ik mijn thesis tikte, op de typemachine, en ik tikte één letter fout, dan moest ik die hele pagina opnieuw tikken. Ik maakte die fout dus maar beter aan het begin van het blad en niet aan het eind. Ook al ben ik in de loop der jaren allergisch geworden voor allerlei geluiden, dat hameren van een typemachine was heerlijk om naar te luisteren. Hoe sneller je typte, hoe prachtiger het geluid, muziek haast. Elke machine had ook haar eigen timbre. Je had van die lichte typemachines die een beetje ratelden, terwijl een zwaar toestel stoerder en standvastiger klonk.

Django Unchained (8,4 op IMDB en 2 Oscars gewonnen) is niet zo’n goeie film, merkte ik toen ik hem voor de tweede keer zag. In mijn herinnering was de scène in Candyland heel sterk en intens, maar dat bleek niet zo te zijn. Toen Quentin Tarantino Django Unchained maakte, was zijn reputatie al gevestigd. Toen hij Jackie Brown maakte nog niet. Jackie Brown (7,5 op IMDB en 1 Oscar-nominatie) is een minder gekende, maar betere Tarantino. Misschien zal ik dat niet vinden als ik hem nog eens zie, maar ik ben haast zeker van wel.

In het eerste middelbaar behaalde ik een grote onderscheiding voor Nederlands typen en een grootste onderscheiding voor Frans typen. Blind typen welteverstaan, in het Nederlands toch. Van dat Frans typen ben ik niet zeker of het blind was, met die accentjes en zo, daarvoor mochten we waarschijnlijk naar onze toetsen kijken, kan bijna niet anders. Dat blind typen ging zo: je klemde een blanco blad papier over de toetsen zodat die niet zichtbaar waren. Voor het typen een aanvang nam, keek je best nog eens onder het blad om te checken of je vingers wel goed stonden: de G en de H tussen beide wijsvingers in. Dat had klasgenoot Marnick W. niet gedaan. Zijn vingerzetting was verkeerd en zodoende tikte hij een broebeltaaltje dat ze op vandaag nog altijd aan het ontcijferen zijn. Wij hadden aan het begin van het schooljaar thuis nog geen typemachine. De leraar dactylo was een neefje van de buurvrouwen, twee oude, ongetrouwde zussen. Mijn ouders vroegen raad aan die leraar. Wat te doen? Koop een typemachine voor jullie zoon, zei die, dat kost heus geen fortuin. En zo geschiedde. Ik kreeg een mooie witte Olympia – waarvan je de klep omhoog kon klappen om naar zijn wonderbaarlijke binnenwerk te kijken, wat soms nodig was om het lint te vervangen of om twee hamertjes die helemaal aan de zijkant in elkaar gehaakt waren los te wrikken – want mijn ouders, hoewel zelf niet uitermate geschoold, wilden toch dat ik goede punten haalde en hadden daar best wel iets voor over zo af en toe. Evengoed hadden ze tegen die leraar kunnen zeggen: steek die typemachine waar het zonlicht nooit schijnt, kerel, wij zijn maar gewoon arbeidersvolk, die stomme typemachine gaat onze gas en elektriek niet betalen, is een gewone stylo niet goed genoeg meer misschien, pipo? Maar neen, wat een leraar zei in die tijd, ook al was het een leraar dactylo, daar werd naar geluisterd. Alras kon ik sneller typen dan mijn schaduw en nog altijd ben ik er heel bedreven in. Jullie mogen mijn ouders dankbaar zijn. Stel dat ik niet kon typen, zou ik hier dan van die lange verhaaltjes uit mijn broekspijp schudden? Ik dacht het niet. I-k z-i-e m-i-j a-l b-e-z-i-g-, z-o m-e-t é-é-n v-i-n-g-e-r-t-j-e g-e-l-i-j-k e-e-n d-e-b-i-e-l.

Jullie vragen je misschien af waarom ik eerst iets tik over typen, dan over film en dan terug iets over typen. Wel, dat hoort zo in de rubriek ‘Het leven en hoe het te overleven’. Springen van de hak op de tak. Zo werkt het ook in ons brein, alleszins in het mijne. Ik denk aan tientallen dingen tegelijkertijd, maar omdat tegelijkertijd eigenlijk niet bestaat, er moet altijd wel een of andere tijdsordening zijn, vallen die uiteindelijk in een volgorde neer.

Het wordt een veel te warme zondag. Daarom bied ik jullie ter verkoeling een streepje Slippery Stairs aan. Wellicht zijn dit de tien grappigste minuten die er op het internet te vinden zijn.

Kaaiman gaat met pensioen

30 mei wordt een zwarte dag voor de liefhebbers van de fijnschrijverij. Kaaiman gaat met pensioen. Onder de noemer ‘Kies uw favoriete Kaaiman’ knoopt De Tijd daar een soort van polletje aan vast, maar eigenlijk zou alles wat Koen Meulenaere heeft geschreven in één dik boek moeten gebundeld worden. Hierbij reserveer ik alvast mijn exemplaar.

Voor hij Kaaiman werd schreef Koen Meulenaere voor Knack. Ik heb hier ooit verteld dat ik in mijn hoedanigheid van freelancer één keer in de gebouwen van Knack ben geweest, ter gelegenheid van een nieuwjaarsdrink. Een van de redenen dat ik zo tuk was om daarheen te gaan, was dat ik hoopte om Koen Meulenaere eens in levende lijve te treffen. Hij was er, op de drink. Ik heb hem gegroet maar niet aangesproken. Wat moest ik zeggen: ‘Goe bezig, Koen!’ Neen, helden moet je met rust laten.

Geen columnist was scherper dan Meulenaere. In menige column flirtte hij als het ware met een rechtszaak tegen hem. Wat mij  betreft hing er een mysterieus aura om hem heen. Waar haalde hij zijn informatie, wat waren zijn bronnen? Hij pakte publieke figuren, vooral politici, niet één keer maar meerdere keren aan. Hard aan. Bij mijn weten is hij zelden aangeklaagd en nooit veroordeeld, noch de bladen waarvoor hij schreef. Meulenaere zag je nooit in andere media opduiken. Op het internet zijn er amper foto’s van hem te vinden en die lijken dan nog allemaal geschoten op hetzelfde moment. Er waren zijn stukjes en dat was het. Misschien dat sommige van zijn doelwitten daardoor deden alsof hij niet bestond.

Hij bundelde enkele van zijn columns in een boekje dat werd uitgegeven met de steun van de miljardair Fernand Huts. Ook dat was Meulenaere, hij had ook zijn vrienden. Rik Van Cauwelaert bijvoorbeeld, die Meulenaere volgde van Knack naar De Tijd.

Koen Meulenaere becommentarieerde in een ver verleden voetbalverslagen voor de VRT en ik geloof later ook voor VTM. In die verslagen zat altijd een leuke twist. Hij mocht als los-vaste kracht de kleinere wedstrijden doen, die helemaal aan het eind van Sportweekend zaten, maar je wist, het is Meulenaere, spits je oren, er komt iets wat je van andere commentatoren niet kreeg, namelijk een relativerende kwinkslag: het is maar voetbal verdomme en over twee weken weet niemand nog wie hier tegen wie speelt, laat staan wat de uitslag is.

Meulenaere gaat dan wel met pensioen, maar het is niet dat de man daarom niet meer mag schrijven. Ik hoop dat hij verder gaat, op de een of andere manier. En nogmaals, bundelen alstublieft, al die heerlijke stukjes. Doen, Koen!

Het leven en hoe het te overleven (28)

cropped-opname-zonder-titel-012-bewerkt-bewerkt-bewerkt-1-1.jpgDe gemeente heeft haar inwoners mondmaskers toegestuurd. Ze zijn roze. Daar heb ik geen probleem mee, ik zal die dragen in situaties waarin dat nodig is. Ik zie weinig mensen met mondmaskers, maar ik zie tegenwoordig dan ook weinig mensen tout court, en ik kom weinig in situaties waarin ik een masker moet dragen. Tot nu toe heb ik twee keer een mondmasker gedragen, niet dat roze, dat was toen nog niet geleverd, maar een ander, een wit, gemaakt door een dametje dat we kennen, redelijk stug van stof, het masker niet het dametje, en met naar mijn smaak te korte elastiekjes die onprettig aanvoelden aan mijn oren en de bovenrand van de stof te zeer tegen mijn neus aan drukten. De tweede keer dat ik een mondmasker droeg was bij mijn chiropractor. Die slaat voorafgaand aan de behandeling altijd een praatje met mij, over koetjes en kalfjes en over de blijvende miskenning van zijn beroep door de overheid. Hij droeg natuurlijk óók een masker waardoor ik zijn mimiek niet zag, en hij de mijne niet. Daardoor werd het een ander gesprek dan anders. Ik moest heel goed op zijn ogen letten om te zien of hij iets ernstig bedoelde of aan het grappen was. Ik raakte er niet goed aan uit soms, ook al ken ik de man meer dan twintig jaar en zie ik hem om de acht weken. Wie had ooit gedacht dat wij hier in het westen mondmaskers zouden dragen. We zagen die wel eens op tv-beelden uit China waar ze gedragen werden tegen de luchtvervuiling en toen dachten we, ach, wat sneu die vuile lucht daar in Peking. Dag in dag uit met zo’n lap stof op je Aziatische snoet rondlopen, dat moet heus geen pretje zijn. En nu zijn we zelf ook maskerdragers. ’t Is te zeggen, we zouden die moeten dragen, maar ik zie slechts af en toe iemand met een masker. Het is nog niet echt ingeburgerd blijkbaar.

De keuze voor roze was eigenlijk niet slim van de gemeente. Misschien zijn er wel mannen die weigeren een roze mondmasker te dragen, omdat het roze is. Kinderachtig ouderwets is dat, zo’n ingesteldheid van ‘ik draag geen roze masker, want roze is voor meisjes’. Ik droeg met mijn Plechtige Communie een roze hemd en heb je mij horen klagen? Ik was een braaf kind, ik verzette me nergens tegen. Noch mijn moeder noch mijn vader waren modebewust, die lieten zich maar wat aanpraten door zo’n klerenverkoper. Klereverkoper, want wat een vuile streek om een jongen aan de vooravond van zijn puberteit een roze hemd aan te smeren! Enkele jaren vóór mijn Communie had ik een beste broek waarvan de stof enorm prikte aan mijn benen – echt een spuuglelijke lange broek, met zo’n ingebouwd ceintuurtje met verchroomde gesp dat je er niet uit kunt halen – om op zondag naar mijn grootouders te gaan. Maar dat broekje mocht prikken wat het wilde, mijn ouders hadden het voor mij gekocht, dus moest ik het dragen. Was ik er dan niet bij in de winkel toen het gekocht werd? Tuurlijk, maar ook daar telde mijn mening niet. Ik had ook twee identieke T-shirts, een rood en een groen, met een gênant Engels opschrift, het ene al gênanter dan het andere, te gênant om hier te vertellen. Op een dag wandelde ik over straat en een grotere jongen fietste langs mij heen, las het opschrift op mijn groen T-shirt en riep mij iets toe, lacherig, uitlacherig. Wist ik toen ineens wel wat dat woord betekende of kwam dat later pas? En neen, ik kan mijn moeder dat niet ten kwade duiden. Die wist ook niet wat het betekende, dat Engels, die zag gewoon een T-shirt met een konijn en boven dat konijn een woord dat ze niet begreep. Mijn vader had het misschien geweten, maar die werkte van het krieken van de dag tot de middag, kwam snel naar huis eten en ging dan naar zijn ander werk, van de middag tot de avond. Die had geen tijd om te lezen wat er op mijn T-shirts stond. Gelukkig groeide ik snel uit mijn kleren.

Het is niet zelden vreselijk om kind te zijn en mijn leed was dan nog maar klein leed. Tegenwoordig staat het kind op een piëdestal, doch vergis je niet, er is ongetwijfeld nog veel ellende waartegen kinderen zich niet kunnen verweren. Mochten de huisgevels doorzichtig zijn zonder dat de mensen die de huizen bewonen dat weten, zonder dat ze dus een rolletje kunnen spelen voor de buitenwereld, dan zou je wat gaan zien. Vol afschuw en afgrijzen zou je je tussen de huizenrijen voortbewegen en star voor je uit kijken om toch maar al die ellende niet te hoeven aanschouwen.

Laten we afronden met iets leuks: Scatman! Niet alleen leuk, er zitten enkele oneliners in dit lied die je van je leven niet meer vergeet.

Het leven en hoe het te overleven (27)

Wij menen dat Trump een malloot is en dat is hij ook, maar we weten niet welke wereldleiders er ons in de toekomst nog te wachten staan. Dat is ongeveer wat Tom Barman zei toen hij enkele maanden geleden te gast was in De Ideale Wereld. Ik sluit me daar volledig bij aan. Wij vonden vroeger dat we met de kleine Bush al de bodem van het vat bereikt hadden. Niet dus.

Trump die zijn aanhangers tijdens de vorige verkiezingscampagne ‘Lock her up!‘ liet schreeuwen, wat sloeg op Hillary Clinton, dat was echt heel beangstigend. Hij heeft later zijn aanhangers nog iets anders laten scanderen, over een andere tegenstander, maar ik weet niet meer wat dat was en op wie het sloeg. Reken maar dat hij in de loop naar de verkiezingen in november alles uit de kast zal halen om Biden te vernederen. Ik vind dat echt heel erg, dat soort volksmennerig gedrag, dat fascistoïde poppenspel waarbij de leider zijn stemvee, dat vooral bestaat uit hersenloze marionetten, op een scrupuleuze manier manipuleert. Ik krijg daar koude rillingen van. Die spotnamen ook altijd – hij noemt Joe Biden Sleepy Joe – zijn echte bully-gedragingen van een lagere schoolniveau. Er is geen enkele roodharige jongen die niet minstens één keer in zijn schooltijd ‘rosten’ naar zijn hoofd kreeg geslingerd. Maar dat kwam uit de mond van pakweg een 7-jarige, niet uit de mond van de president van de Verenigde Staten van Amerika.

It’s the economy, stupid. We moeten allemaal terug de straat op deze zomer om handelszaken en horeca te redden. Kom uit uw kot, wordt het nieuwe credo. Men zal u verbieden om binnen te blijven. Daar zullen boetes op staan van 250 euro, onmiddellijk te betalen. Consumenten aller landen, trekt uwen portemonnee en knip hem open. Het zou kunnen dat dit gevolgd wordt door een tweede besmettingsgolf. Allemaal terug in ons kot dan. Doden, zieken, maar een nog levensvatbare economie, hoezee. Die hoezee komt niet van mij, voor alle duidelijkheid, die hoezee zul je tussen de regels horen als het zover is.

Gezien op tv: in Hotelschool Ter Duinen zijn de leerlingen terug aan de slag. Wat ze bereiden zal heel zuinigjes geproefd worden door henzelf en door de begeleiders. Ook wat ze klaarmaken voor hun examen zal door de jury nauwelijks worden aangeraakt. Veel te gevaarlijk. Hoe zal dat dan gaan met de restaurants en andere eetgelegenheden, die doen toch net hetzelfde als die leerlingen van de Hotelschool en vaak in minder hygiënische omstandigheden dan in een school, waar men nog meer dan elders de regels van de kunst hanteert?

opname zonder titel-104Mocht men het aan mij overlaten om de economie te redden, dan ligt die hele economie in geen tijd op de palliatieve afdeling. Hoe meer bezittingen je hebt, hoe meer miserie, is een van mijn credo’s. Ik heb bijna 30 jaar gedaan met een grasmaaiertje dat op het einde nog met spuug en paktouw aaneen hing. De voorwielen moest ik geregeld met duct tape aan het onderstel vastkleven omdat die altijd weer loskwamen en ik geen betere manier vond om de handel bij elkaar te houden. Tot ik de voorbije winter zei: het is genoeg geweest! Dan volgde het zoeken op het internet naar een nieuw toestel, het wikken en wegen, het twijfelen, wat hetzelfde is als wikken en wegen, het nog eens wegen en wikken, om dan uiteindelijk op een dag een nieuw apparaat te kiezen, op een website, maar nog geen noodzaak voelen om het aan te schaffen, in een echte winkel, niet online. Terug enkele weken laten passeren om dan met het dreigend zwaard van corona boven mijn kop alsnog, terwijl het gras al twee olifantenkonten hoog stond, helemaal naar de grasmaaierwinkel te rijden en te zeggen: kijk mijnheer, ik heb enig opzoekwerk verricht (uren heb ik daaraan besteed, maar dat durf ik hem niet te zeggen) en ik denk (neen, ik denk het niet, ik weet het zeker) dat dit hier – ik duw een papiertje onder zijn neus met daarop het type – een geschikte maaier zou zijn voor mij. Dat wordt mij na enkele vragen van zijn en antwoorden van mijn kant bevestigd, hoe kan het ook anders. Tijdens het betalen slaat de schrik mij om het hart. Iets nieuws kopen is miserie in huis halen, ik ben een ervaringsdeskundige, en miserie is synoniem voor ongelukkig zijn en waarom zou je ongeluk in huis halen en er nog voor moeten betalen ook. Zou ik die nieuwe grasmaaier niet meteen naar het containerpark rijden, ik moet daar toch passeren, als ik van de firma H.C. in het dorp R. naar huis rijd? Maar neen hoor, supercontent ben ik inmiddels met mijn lichtgewicht maaiertje van 42 cm maaibreedte (voorheen 30) en met batterij (in plaats van met een elektriciteitssnoer). Ik had dit al jaaaaren eerder moeten doen, eens iets nieuws kopen, in een heuse winkel, met een etalage en prijskaartjes aan de goederen bevestigd en een mannetje achter de toonbank en reclamefolders op die toonbank en een belletje dat zo leuk klingelt als je de winkeldeur opent en zo van die dingen. De opmerkzame lezer zal constateren dat ik nog iemand ben die lokaal koop en dat weten te waarderen. Hartelijk dank daarvoor, maar bedank mij niet te veel, want mocht men het aan mij overlaten om de economie te redden, dan lag die in geen tijd op de palliatieve afdeling.

Samen met een degelijke gezondheidszorg is goed onderwijs van enorm groot belang in onze samenleving. We hebben kritische geesten nodig die de veelheid aan nieuws en berichtgeving die op hen af komt kunnen filteren. Het is triest dat iemand javel drinkt omdat de Amerikaans president dat zegt. Iemand die een bad neemt in javel is dan weer supergrappig. Het is triest dat een Amerikaans president zomaar van alles kan verkondigen en beweren en ontkennen en iedereen zonder het minste bewijs beschuldigen, en dat zijn kiezers, die geen deftig onderwijs hebben genoten om kaf van koren te onderscheiden en daarom maar klakkeloos aannemen wat hen goed uitkomt, hem blindelings volgen.

Het coronagedoe is tot nu toe vooral crisismanagement geweest, terwijl je zou denken dat het onderhand tijd is om er iets uit te leren. Die kar moet door Europa getrokken worden, maar Europa is een reus op lemen voeten. Europa is het woon- en zorgcentrum van de uitgebluste politici. Iedere politicus die van plan is om niks essentieel meer bij te dragen aan de maatschappij en enkel de bankrekening nog wat wenst te spekken, moet zich binnen de Europese instellingen als een vis in het water voelen.

Bij de term fraudeur of louche figuur moet ik altijd aan Malcolm McLaren denken, de manager van de Sex Pistols. Wijlen McLaren was een boef, maar van het geniale slag, en dat zijn de ergste. Ik ben niet echt een manager, zei hij ooit, ik ben meer een ‘mismanager’, ik ben sterk in het in ‘goede’ banen leiden van chaos. Maar hij was ook de bedenker van altijd weer iets nieuws op muzikaal vlak en wist zich te omringen met artiesten die zijn ideeën perfect uitwerkten. Pop vermengen met klassieke muziek op de prachtige plaat Waltz Darling bijvoorbeeld. Summum van die plaat is natuurlijk Something’s Jumping In Your Shirt.

Aceria macrorhyncha

opname zonder titel-057-2Er groeide in een hoek van de tuin, naast het perkje met de geraniums rozanne een plant die al snel boven de geraniums uitstak. Ik dacht, ik laat die even woekeren, spit hem dan uit en zet hem in een pot. Ik heb niet echt groene vingers, maar zo eens lekker met een plantje bezig zijn, dat kan mij zeer bekoren, ook al heb ik geen flauw benul hoe die planten allemaal heten. Net zoals de meeste Belgen is mijn kennis van fauna en flora beperkt.

opname zonder titel-051Het plantje dus in een pot gezet, flink wat water gegeven want ik wil dat het leeft. Wat het precies is weet ik niet, ik herken het blad niet, moet het nog uitzoeken, maar op de onderste bladeren merkte ik vlammend rode behaarde uitsteekseltjes van enkele millimeter lang. Dat laat zich sneller opzoeken op het internet dan ‘hartvormig generfd blad’ en zo ontdekte ik dat dit esdoornhoornmijten zijn, oftewel aceria macrorhyncha. Nog nooit van mijn leven gezien. Er bestaan websites waar men de waarnemingen van die mijten, want er bestaan nogal wat variaties, kan registreren. Is dit zeldzaam of zo? Geen flauw idee. Maar mooi is het wel. De natuur, is ze niet wonderbaarlijk.

Het leven en hoe het te overleven (26)

Iemand zei: ik hou meer van de winter dan van de zomer. Verbazing en afkeuring alom. Ik was de enige die me erbij aansloot, deels uit tegendraadsheid, deels omdat ik graag de kant van de minderheid kies, en deels omdat ik het hoe langer hoe meer meen.

Er wordt weer gevoetbald in Duitsland. Een politieagent die het veld wilde oprennen omdat hij constateerde dat de social distancing niet werd gerespecteerd, kon nog net door zijn collega aan de slippen van zijn jas worden tegengehouden.

Het verloop van een crisis à la corona: eerst begrip, medeleven en solidariteit alom. Tegen het einde van de crisis verwatert dat allemaal en blijft het aloude adagium: what’s in it for me? 

Stop met applaudisseren en geef die mensen een loonopslag. En haal die lakens binnen. En doe die beer weg van voor het raam. Ik krijg het schijt van die mottebollensymboliek.

Soms moet er hier en daar nog een gaatje in mijn cultuur geplamuurd worden. Tijdens het kijken naar Dumb and Dumber hoor ik een flard van dit geweldige nummer. Kende het nummer, niet de band.

Zal ik er ook eentje lanceren? Leuk dingetje voor coronatijd? Draai een drol op een velletje wc-papier en leg het kunstwerkje aan je voordeur. Wat het betekent? Ik deel het diepste van het diepste in mij met jou, mijn vriend, en ik heb nog wc-papier in overvloed, vraag gerust een rolletje mocht je in nood verkeren. Blank, zwart, rood, geel of roze met paarse stippen; arm, rijk of iets tussenin; man, vrouw, hetero, homo, lesbo, trans en zij die er nog niet uit zijn, we schijten zonder onderscheid. Stront is wat ons verbindt. Hashtag drolletje4U.

Ik ben tegen elke hype, of het nu ice bucket is of planking of je suis charlie of tricolore spiegelhoesjes of een kerstman op een laddertje aan de gevel of pokemons jagen of de dab of regenboogzebrapaden… Toen ooit Vincent Kompany tijdens een wedstrijd van de Rode Duivels werd afgevoerd met twee watjes in zijn neusgaten om het bloeden te stelpen en daarvan een foto op zijn sociale media plaatste, zag je de dag nadien, wat zeg ik, een kwartier na de wedstrijd al, overal foto’s opduiken van mensen met watjes in hun neusgaten. Dat was het moment dat mijn laatste greintje twijfel voorgoed verdween: de mens is een idioot en vroeg of laat zal hij aan die idiotie ten onder gaan. En ik, die misschien ook een idioot ben maar me niet zo gedraag, en tegen de stroom in roei, zal mee ten onder gaan, want de lavastroom van de idiotie walst over alles en iedereen heen. Eervol zal ik mee ten onder gaan, zonder watjes in mijn neus.

De mens is een dodo. Kon niet vliegen, kon niet rennen, kon niet vechten. Liep wat te pronken in zijn habitat. Bij de eerste de beste dreiging, adieu dodo. Belachelijke naam bovendien, dodo. Dodo doen is trouwens een Vlaamse uitdrukking voor slapen.

Het leven en hoe het te overleven (25 – het verhaal van het paard)

Mensen, meestal ouderen, die dagelijks 10, 15, 20 pillen moeten innemen, ik heb zoiets altijd triest-komisch gevonden. Het lachen is mij een beetje vergaan, want ik neem er momenteel ’s morgens vijf in. Twee op doktersadvies, sinds ik kampte met hartritmestoornissen, twee op apothekersadvies ter versterking van mijn immuniteit in deze barre tijden van dreiging, en het vijfde pilletje neem ik omdat ik van mening ben dat als je er vier kunt innemen je evengoed al een beetje kunt oefenen voor de tijd dat je er ooit vijf of meer moet slikken.

Eigenlijk zitten er daar maar twee tussen die medisch noodzakelijk zijn, of laat ons zeggen ten stelligste aanbevolen. Valt best mee dus. Hartritmestoornissen, oei oei, gaat het wel goed met je, Hoorne? Als een bliekje, dank u om het te vragen. En hoe is dat dan gegaan, die hartritmestoornissen of voorkamerfibrillatie (VKF)? Wel, ik ging halverwege vorig jaar naar het medisch onderzoek van het werk, helemaal naar het kolossale ziekenhuis hier vlakbij. Ik voelde me zoals ik me altijd voel en zei tegen mezelf, fluitje van een cent, jongen, dit gaat zoals het alle vorige keren is gegaan en vergeet nooit dat je een paard bent. Een paard? Ja, een paard. Dat moet ik even toelichten.

Toen ik nog intensiever sportte – ik spreek over een periode die meer dan 30 jaar achter mij ligt – mocht ik van de vereniging waar ik lid van was elk jaar naar een medisch onderzoek bij een huisarts. Ter afronding van een van die consultaties bekijkt de arts de onderzoeksresultaten en vergelijkt me met een bekende ex-voetballer. Een tikkeltje overgewicht, een snufje cholesterol, beetje dit beetje dat, maar allemaal niet erg, zegt hij, want jij bent een kerel zoals Johan Boskamp, jullie zijn paarden. How zekers, ik kan zo’n complimentje wel smaken en hinnik zo luid dat ik iemand in de wachtkamer hoor roepen: hellep, er staat een paard in de gang! En bij het verlaten van de praktijk laat ik van puur contentement een dampende vijg op de deurmat vallen. Waar kwam die vergelijking vandaan? Wel, die arts bekleedde een functie bij een voetbalclub in een van de lagere nationale reeksen en zijn club had het weekend voordien tegen Denderhoutem gespeeld, waar Boskamp trainer was. Allemaal fris en helder, maar waar kwam die paardenmetafoor vandaan? Wel, als je beelden van de speler Boskamp opzoekt op het internet, bij voorkeur van in zijn RWDM-periode, dan zal je merken dat hij er in die tijd uitzag als een Griekse god. Correctie: de Griekse goden keken vanuit den hoge naar een wedstrijd van het grote RWDM en zuchtten, ach, hadden wij maar zo een gespierd lijf en zo een karakterkop als Johannes Boskamp, ook gekend als Johan Boskamp en voor zij die echt zuinig zijn op hun letters eveneens gekend als Jan Boskamp. Zoveel jaren later schoot er van die Griekse god nog een paard over, en met die edele vleesmassa werd ik vergeleken. Het hoofse dier met zijn handjes en zijn voetjes en zijn wilde manen en zijn zwiepstaart tussen twee strakke billen, oké, daar kon ik mee leven. Het was beter dan ezel, varken of stinkdier genoemd te worden.

IMG_4149Van dan af aan hield ik die vergelijking in mijn achterhoofd als ik naar een ziekenhuis ging voor een check-up. Briesend van gezondheid en weldadig snuivend door mijn neusgaten draafde ik door de automatische schuifdeuren. Horsie McHorse, zie hoe hij zich aanmeldt aan de incheckautomaten, niks kan hem gebeuren. Maar die keer van de ontdekking van de ritmestoornissen werd het hulpeloze veulentje in mij wakker. Voor ik aan de fietsproef mocht beginnen – equivalent van de steeple chase zeg maar – werd mij een gewone cardiogram afgenomen en ik merkte meteen aan het zenuwachtig gedrag van de paardenverzorgster dat er iets niet klopte. Om een lang verhaal kort te maken, een week later moest ik binnen in de dierenkliniek – want zijn we per slot van rekening niet allemaal dieren? – voor een cardioversie, die gelukkig een goed resultaat opleverde, het kon net zo goed niet gewerkt hebben. Er bestaat nog een andere manier om er vanaf te geraken, die heet ablatie, maar is minder risicoloos. Sindsdien neem ik dus twee pilletjes voor mijn hart. Levenslang? Allicht. Mijn hartslag in rust is ongeveer 60 à 65 slagen per minuut. Als ik een duurinspanning lever die niet zo lastig is, blijft de hartslag in de buurt van 65. Het is maar als ik ineens als een hyperactieve hengst begin te galopperen dat hij over de 75 gaat. Dat lijkt mij prima. Het ergste wat kan gebeuren is dat de stoornissen terugkeren en dat de behandeling moet overgedaan worden. Mijn paard-schap heeft een knauw gekregen. Een knauwtje. Een paardenbeet. Neen, geen paardenbeet, want een paardenbeet heeft niks met paarden noch met bijten te maken. Soit, tijd nu voor een stevig ontbijt. Mijn trog met haver staat al klaar, met vijf pilletjes ernaast. Hihihihiiiii!

Het leven en hoe het te overleven (24)

‘Omdat ik zelf mens ben en mijzelf langdurig heb bestudeerd, ken ik de mens door en door. Wie iets over de huismus wil weten, hoeft ook niet alle huismussen te bestuderen.’ (uit: De Mensheid zij geprezen, Lof der Zotheid 2001 – Arnon Grunberg)

In mijn vorige post heb ik mij een beetje laten gaan. Ik mocht die procederende tweedeverblijver geen kieken noemen. Het maakt mij ook tot kieken, want alle mensen zijn gelijk.

Was het kort door de bocht om te insinueren dat heel wat eigenaars van appartementen aan de kust zwartwerkende entrepreneurs zijn? Ja, dat was kort door de bocht. Ik heb immers over het hoofd gezien dat er ook nog zoiets bestaat als Blankenberge. (Hier zou een hyperlink moeten komen naar het gelijknamige nummer van Hugo Matthysen, maar vreemd genoeg is het origineel niet te vinden op het net.)

Er zijn twee don’t-s op het internet: don’t mess with kinderen en don’t mess with katjes. Ik als kattenliefhebber pur sang zal indien nodig hoogstpersoonlijk de kogel die voor katje Lee bestemd is opvangen.

Het leven en hoe het te overleven (23)

Het triumviraat van de dag: kappers, musea en dierenparken.

Ook in de krant. Een meisje van 11 sterft onder een graafmachine die werd bestuurd door een 14-jarige jongen. Elke jaar lezen we van die verhalen. Haal kinderen weg van de plek waar werken met zwaar rollend materieel worden uitgevoerd en laat ze zeker niet achter het stuur plaatsnemen. Ik weet dat het schering en inslag is dat landbouwerskinderen al op jonge leeftijd wat bijspringen, heb het destijds zelf met eigen ogen gezien, maar een fataal ongeluk laat zich niet uitwissen. Eén dode en een resem anderen met eeuwige wroeging, al die verwoeste mensenlevens, wat erg, wat erg.

Niet in de krant en ook geen actueel nieuws. Ik lijd aan acrofobie, hoogtevrees zo u verkiest, en nog geen klein beetje. In het verhaal Dat heet dan gelukkig zijn uit mijn verhalenbundel Het vlees is haar, dat de lotgevallen van ene Ignace Brondeel, Rondeel voor de vrienden, beschrijft, meld ik dat ik op een ladder dertien sporten hoog durf. Dat aantal dateert van in de lang vervlogen tijd toen ik af en toe nog een reden of een noodzaak had om een ladder te bestijgen. Vandaag dertien hoog op een ladder? No way, Jose! Als in een film de camera naar omlaag zwenkt en in een ravijn tuurt, of van op een wolkenkrabber naar de straat beneden kijkt, dan krijg ik terstond klamme handen. En je moet er maar eens op letten, in films of tv-series voert men heel graag gesprekken op het dak van een wolkenkrabber of aan het randje van een ravijn. Het kan nog erger. Ik hoef maar aan grote hoogte te denken en daar zijn de natte handjes al, meestal vergezeld van een schokje in de hartstreek. Ik zal niet sterven door van een gebouw te vallen, maar van te fantaseren dat ik van een gebouw val.

Terug naar de krant. Een eigenaar van een tweede verblijf aan de kust dagvaardt de overheid omdat hij er omwille van de coronamaatregelen niet heen kan. Ergens kan ik daar begrip voor opbrengen. Anderzijds kunnen die tweedeverblijvers niet op veel sympathie rekenen bij de bevolking. Maar wat de bevolking vindt zal mij worst wezen. Ik druk me anders uit: die tweedeverblijvers kunnen bij mij niet op veel sympathie rekenen. Een degelijk appartement aan onze kust met zicht op zee is niet weggelegd voor Jan Modaal. In veel gevallen behoren die optrekjes toe aan entrepreneurs die een aardige zak zwart geld hebben bijeen gescharreld en dat dan te gelde maken in vastgoed, onder andere aan onze kust. Of vergis ik mij? Kan een onderzoeksjournalist daar eens zijn tanden in zetten? Het vastgoed aan de kust catalogeren volgens prijsklasse en dan nagaan wie de eigenaars zijn, welk beroep ze uitoefenen, als loontrekkende of als zelfstandige, dat soort dingen. De zorgkundige waar u elke avond voor applaudisseert kan zich geen appartementje aan zee veroorloven. Die heeft in het beste geval een wormstekig chaletje of een stacaravan waar in de zomer de temperatuur nooit onder de 55 graden zakt. Die betaalt netjes zijn of haar belastingen en zorgt er en passant voor dat de stoute beestjes ons niet te pakken krijgen. Dus, mijnheer de tweedeverblijver, ik hoop dat u met uw dagvaarding tegen de staat van een koude kermis thuiskomt. Dat zal ook zo zijn, want de volksgezondheid primeert op het eigendomsrecht, zal elke verstandige rechter oordelen. En als je dan toch de stoere wil uithangen, vraag dan geen 50 euro per dag schadevergoeding, maar 500 hé, kieken! Wat is 350 euro per week voor iemand die zoveel zwart geld heeft dat hij er zijn gat mee afveegt?

Het leven en hoe het te overleven (22)

Mensen die zeggen dat ze van Queen houden, bedoelen die dan Queen, de bandleden, de muziek van Queen of die ouwe taaie Britse taart? Dat laatste zal het wel niet zijn. Wat Queen de popgroep betreft: je kunt niet zomaar zeggen dat je van de muziek van Queen houdt zonder enige nadere specificatie. Now I’m here? Crazy little thing called love? Las palabras de amor of – wie kent deze stinker nog? –  Body language? Dat zijn vier verschillende stijlen. Je kan wel van Queen de band, de kameleon, houden, van de evolutie die ze doormaakte, maar wat mij altijd alleen maar interesseert is de muziek. Als iemand al van Queen houdt, de band, dan hoop ik dat het de vroegere Queen is, want met die Adam, het kleurboek dat de plaats van Freddy innam, raakten ze echt wel het noorden kwijt. Het is zielig hoe Taylor en May de groep hebben uitgemolken. Ter ere van Freddy? Ter ere van de geldbuidel? Of zijn ze er nu toch definitief mee gestopt? Kan het iemand een reet schelen?

Idem voor David Bowie. Je kan van het genie, de creativiteit en de theatraliteit van de artiest David Jones houden. Heel veel zelfs, en terecht. Maar de muziek, welke muziek? Ziggy? De Berlijn-Bowie? Tin Machine? Let’s dance? Ik herinner mij de release van Let’s dance. Ik verbleef de hele week in het internaat van de hogeschool. Filip L. was een grote Bowie-fan en had in de tv-zaal de clip van Let’s dance gezien. Met een rood aangelopen gezicht en met veel gedruis sommeerde hij ons, zijn klasmakkers, naar zijn kamer. Bowie was gek geworden, stamelde hij. Bowie had zijn ziel verkocht aan disco. Dieper kon je in die tijd als serieus artiest niet vallen. Dit was de ergste dag van zijn leven. Bowie met een geblondeerde kop en een wijde beige flikkerbroek, dat kon toch niet waar zijn? Filip L. wilde door het raam springen, maar ik was degene die hem bij zijn blauwwitte horizontaal gestreepte sweater terug van de vensterbank in zijn kamer trok, terwijl – en ik hoop dat Filip L. geen lezer van dit weblog is, maar de waarheid heeft zijn rechten – de anderen hem een extra duwtje wilden geven, want Filip L. was een betweter, een geniepigaard en een kwal. Maar kwallen zijn ook mensen, en vice versa. Vond ik toen al.

Die dag heb ik voor de eerste keer in mijn leven een mens van de dood gered. U voelt het aankomen. Dat ik ‘eerste keer’ zegt betekent dat er nog andere keren volgden. U heeft het helemaal juist. Tweeëneenhalf jaar later ongeveer zag ik in het station van de provinciestad K. hoe een kleine jongen, jaar of zeven schat ik, met een plastic voetbal onder de arm, aan de hand van zijn moeder te wachten stond op de trein richting P. Plots glipte die bal uit zijn handen, stuiterde enkele keren op de grond en voortgedreven door de wind rolde hij de sporen op. De trein kwam in de verte al aan gedenderd. De jongen liep zijn bal achterna en liet zich onhandig, maar toch met een snelheid die eigen is aan kleine mensjes, langs de wand van het perron op de sporen zakken om zijn bal te halen. Ik zat op een houten bank en zag hoe het tafereel zich voor mijn ogen ontrolde. De moeder slaakte een gil, een kreet, een krijs, ik weet niet hoe ik het geluid dat ze voortbracht moet omschrijven, maar nooit meer heb ik zo’n door merg, been en vlees snijdend geluid gehoord. Terwijl ze dat geluid uitstootte, beeldde ze op perfecte wijze het gezegde ‘aan de grond genageld staan’ uit. Behalve haar mond waaruit dat ijselijk gehuil opsteeg, was er niks aan haar dat bewoog. Ik weet niet meer hoe druk het op dat perron was, het was spitsuur, veel volk ongetwijfeld, maar in mijn herinnering was ik daar alleen met die jongen, zijn moeder en die bal, die van op de plaats waar ik zat al niet meer zichtbaar in de treinbedding lag, waar hij zich voor de wind schuilhield. De bal was, zo zag ik een fractie van een seconde later, achter een rail  blijven haken. In die fractie van die seconde zag ik dus hoe die jongen zich naar omlaag hees, de sporen op, maakte ik twee reuzensprongen tot aan de rand van de bedding, boog ver voorover over de sporen en trok hem bij de kraag van zijn jasje – een blauw jasje was het, marineblauw – het perron op. Ik kon er nog net aan, aan de kraag van dat jasje, die in een andere, een iets donkerder, stof gemaakt was dan het jasje, zonder zelf de sporen op te springen, wat ik waarschijnlijk niet gedaan had. Dat is achteraf, en nu nog altijd heel af en toe, mijn aan het voorval verbonden nachtmerrie geworden, dat ik, terwijl de machinist van de trein toeterde, zo werd mij verteld, want dat heb ik zelf niet gehoord, enkele centimeters te kort kwam om dat jongetje te grijpen, en dat ik te laf (te berekend? te helder?) was om hem achterna te springen in een gedoemde poging zijn leven te redden, maar er ons beider bij in te schieten. En dat men mij dat zou verwijten – ik ben heel vatbaar voor verwijten – dat ik hem niet achterna was gesprongen, meer zelfs, dat ik met mijn brede rug de weg had versperd voor tientallen andere, moediger redders die klaar stonden om hem wel met succes achterna te springen. Wat niet zo was, voor alle duidelijkheid, er was niemand op dat perron, in mijn herinnering althans, en niemand behalve ik stak een poot uit. Het rare is dat er achteraf, op het moment dat ik de jongen aan zijn moeder overleverde, zo’n sfeertje hing van niet-meer-doen-hoor-stoute-jongen. Alsof hij een koekje uit de koekjestrommel had gestolen, terwijl ik heel zeker weet dat hij het niet had overleefd, want de trein kon onmogelijk nog meer afremmen dan hij al deed. Als ik occasioneel eens de trein neem, dan ga ik op het perron altijd ver weg van de sporen staan, waardoor ik meestal als laatste of een van de laatsten opstap en geen zitplaats heb, maar ik kan niet anders. Ik heb later ook nooit iets meer van die mensen gehoord, kon ook niet, we hebben geen adressen uitgewisseld, zoiets deed je niet, vroeger. Ik spreek over de tweede helft van de jaren tachtig, dat was geen tijd waarin burgerzin en verantwoordelijkheidsbesef gezien werden als een heldendaad.

Dat was een serieuze uitweiding. Terug naar de muziek. Over de derde persoon die ik heb gered, zal ik later vertellen, anders wordt dit een wel heel lang bericht. Als ik ooit van een artiest meer dan de helft van het werk goed vind, zal ik zijn naam op mijn voorhoofd tatoeëren en geloof me, er is geen mens op deze wereld die tatoeages afzichtelijker vind dan ik. Jezus, wat vind ik tatoeages, of tattoos zoals je ze tegenwoordig hoort te noemen, lelijk. Wie van zichzelf al een draak is moet dat niet extra onderstrepen door er een op zijn schouderblad te zetten. Er is maar één ding dat ik geinig vind aan tattoos en dat is wanneer er spel- of schrijffouten worden gemaakt. Jonathan Legear met zijn ‘vini vidi vici’. Kent u de aflevering van Married With Children waarin Jefferson een tattoo laat zetten van Marcy, maar in plaats van ‘Marcy’ staat er ‘Mary’? Zij wil dat hij haar die tattoo toont en hij wringt zich in bochten om dat zo lang mogelijk uit te stellen. Een neger met een tattoo, dat al gezien? Dat donkerblauw op dat koffiezwart of chocoladebruin, dat contrasteert gewoonweg niet. Witte inkt, bestaat dat niet misschien? Of willen ze dat niet op hun lijf omdat het wit is? Het wit van de white ass motherfucker. Het wit van de onderdrukker. Het wit van de bange blanke man. Ach, dat gezeur over dat rassengedoe altijd, hoe lang gaat dat al niet mee? Of zoals mijn buurman, Tsoko Malinga, altijd zegt, hey mista Philip, am I a racist because my dingaling is twice as long as yours and my bollocks twice as big? Maar neen, Tsoko, zucht ik dan, dat heeft niks met racisme te maken, maar je hoeft het er niet om de haverklap in te wrijven dat je me ooit per ongeluk naakt hebt gezien en onze muziekwinkels met elkaar hebt kunnen vergelijken. En trek die pijp van je broek wat naar beneden, ik zie zijn kopje.

Ik heb ooit eens geschreven dat ik van de Pet Shop Boys houd. De muziek bedoel ik. Wel, toevallig ligt hier naast mij hun cd Bilingual. Daar staat één fantastisch nummer op: A red letter day, vier ronduit sterke nummers: Metamorphosis, Up against it, To step aside en Saturday night forever en twee gewoon goede: Single en Se a vida é (That’s the way life is). De andere vijf zijn crap. Meer mag een mens niet verwachten. De laagten dienen om de hoogten beter tot hun recht te laten komen, denk ik maar. Er zijn geen bergen zonder dalen, zei de laaglander. En geen dalen zonder bergen, zei de alpinist. Daarom ook dat ik in een vorig bericht schreef dat Rutger Kopland een van mijn lievelingsdichters is, omdat maar de helft van zijn oeuvre, en dan ben ik mild, vuilnisemmerfähig is. Zo werkt het, voor mij althans. Se a vida é.

Dat ik hier nog over cd’s en over Kopland spreekt, bewijst eens te meer dat ik een oude zak ben. Een dusty nut, zou Tsoko zeggen. Hoewel, Kopland wordt misschien terug hip nu een gedicht van hem wordt gebruikt in de begingeneriek van de serie GR5. Een matige serie met als toppunt van matigheid een scène waarin enkele islamfundamentalisten een afvallige fundamentalist gaan zoeken in de Vogezen en hem nog vinden ook. En terwijl die afvallige met zijn hoofd in de strop hangt te bungelen, worden hij en zijn reisgezellen gered door een boswachter, die werd gealarmeerd door een meisje dat eveneens tot het gezelschap behoort en haar hoorapparaat verloor bij het struikelen over een boomwortel. Enkele afleveringen later stort die afvallige fundamentalist in een ravijn terwijl hij de man die hij eerst niet kon uitstaan, en vice versa, probeert te redden. En die van dat hoorapparaat wordt plots zo ziek dat ze er bijna het bijltje bij neerlegt. Tussendoor is er ook nog een confessie over kindermisbruik op school, wordt het gezelschap in hun zoektocht naar het vermiste meisje, want had ik dat al verteld? al die gasten zoeken dus naar een meisje dat drie jaar eerder dezelfde route wandelde en nooit meer terugkeerde. Enfin, een Vlaamse serie die geen potten zal breken in de top-100 van beste Vlaamse series ooit, en die op zondag 10 mei zijn beloop kent. En zo gaat een mensenleven voorbij, door naar dat soort ongein te staren. Hebben jullie thuis geen Netflix dan, Hoorne? Neen, wij hebben geen Netflix. Better Call Saul, de spin-off van Breaking Bad en alom bejubeld als haast zo goed of zelfs beter dan de serie waarop het geënt is, zal voor later zijn. Binnen hier en het jaar tonen ze Better Call Saul op Canvas, let op mijn woorden. Leve Canvas! Leve het tweede net van de VRT! Of kort samengevat: leve Canvas! Wat ik zei dus.

Dave Greenfield, toetsenist van The Stranglers, is overleden aan corona. The Stranglers werden ooit omschreven als een keigoede toetsenist en nog drie andere gasten. Zoek op YouTube maar eens naar het stomende Get a grip on yourself of de lange versie van Let me down easy.

REALITY AND BEYOND – update

Als je in het menu van dit weblog klikt op ‘Fotografie’, dan kan je doorklikken naar mijn fotografie-website. Die is redelijk primitief, maar op de ‘Home’-pagina vind je de foto’s van mijn afstudeerproject. Onder andere deze afstudeerfoto’s maakten deel uit van de tentoonstelling REALITY AND BEYOND die dus grotendeels in het water viel door de coronacrisis. Enkele weken geleden bestond nog een waterkansje dat de tentoonstelling in Vormingplus Brugge vandaag opnieuw kon openen, maar dat was zoals verwacht ijdele hoop.

Ik krijg nogal wat reacties van mensen die de overwegend kleurrijke foto’s op de hoofdpagina van mijn fotografieblog hebben opgemerkt en informeren naar het materiaal, de afmetingen enzovoort. Het materiaal is dibond glossy met een dikte van 3mm. De firma die ze maakte is Grafimon uit Heule, een topbedrijf op het vlak van dibond-realisaties. Onnodig te zeggen dat de kleuren, de look en de feel van de foto’s in het echt nog ettelijke keren beter is dan op een computerscherm. Iemand stelde mij voor om de tentoonstelling online te presenteren, maar dat vind ik geen goed idee. Je moet deze foto’s in het echt zien. Een beeldscherm doet afbreuk aan de kwaliteit ervan.

De foto’s hebben verschillende afmetingen. De donkere foto hieronder heeft als titel ‘Night in the city’ en komt uit mijn afstudeercollectie. Deze meet 90 cm op 60 cm, wat het grootste formaat is dat ik tot nu toe hanteerde. Waar de foto genomen is speelt geen rol, maar toen ik ze samen met Peter van Vormingplus Brugge ophing in de lokalen aldaar, herkende hij meteen een straat in Brugge.

cropped-3-night-in-the-city.jpg

Voor al die mij de vraag al stelden en die ik heb geantwoord en zij die de vraag misschien niet durven stellen, ja, de foto’s zijn te koop. Elke foto is uniek, wat betekent dat hij nimmer nog door mij wordt gereproduceerd. Kopers krijgen van mij een schriftelijke garantie, noem het een certificaat, al klinkt dat woord misschien wat te groot voor een amateur als ik die zijn eerste stapjes zet in de wereld van de fotografietentoonstellingen.

Of, wanneer en waar REALITY AND BEYOND ooit nog zal doorgaan, valt af te wachten.